Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekendTroudicht op de bruyloft des eerweerdigen wel-geleerden godsaligen D. Iodoci Ekelii,Getrou bedienaer des Godlijcken Woorts tot Deventer ende der eerbare deuchdrijcke jonge dochter Hilleken van Deth.
| |
[pagina 185]
| |
Een moeder wiert genaemt van alle die daer leven.Ga naar voetnoot15-18Ga naar voetnoot18
Hier door is Lycidae sijn herderin ontdreven,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
En door een rouwen slach benomen vrucht en stam,Ga naar voetnoot20
Dies in een tranen-see sijn droevich ooghe swam
Hem siende troosteloos en hulpeloos gebleven.
Staeckt, herder, uwen rou, beteugelt u geween:
Een tweede hoederin stel u gemoet te vreenGa naar voetnoot24
25[regelnummer]
In hope van soo haest niet wederom te scheyden.
Is Eva, soo ghy segt, de moeder van de doo'n,Ga naar voetnoot26
Dees sal, gelieft het Godt, met eenen jonghen soon
Vernieuwen nae de doot het leven van u beyden.Ga naar voetnoot28
III.
Terwijl haer gouden glans de fackelen uytbreyden,
30[regelnummer]
Terwijle spel en sanck liet hooren sijn geluyt,
Terwijl de maegdekens omringeden de bruyt,
Die sonder lang' vertreck van haer sou moeten scheyden,Ga naar voetnoot32
D'oneyndelijcke God quam rijckelijck uytspreyden
Sijn segen op dit paer, en goot ten hemel uyt
35[regelnummer]
Een schat, van wiens gelijck het noorden, noch het suyt,
Noch Tagus, noch Peru, oyt hoorden ofte seyden.Ga naar voetnoot36
Cuysheyt, getrouwicheyt, eenmoedicheyt en vreeGa naar voetnoot37
Voor Ekel en van Deth het bedde maeckten ree
Daer eere ende deucht haer tente over spanden:Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
De vreucht, de groene jeucht, de soete boerteryGa naar voetnoot40
Van twist en storenis de camer maeckten vryGa naar voetnoot41
En alle hertenleet daer eeuwichlijck uyt banden.
Voto eventus respondeat.Ga naar voetnoot*
|
|