Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekendLofdicht op de Nederlandtsche historien van W. Baudartius.Ga naar voetnoot*Wanneer ick over-denck dees wonderlicke tijden,
| |
[pagina 61]
| |
Hoe s'werelts staet en Rijck vast rollet hoogh en laegh',Ga naar voetnoot2
Mijn zinnen zijn verwert in treuren en verblijden,
In droefenis en lust, in lof-sanck en in klaegh'.
5[regelnummer]
Ick treur dat Christi Bruyt soo jammerlijcken treuret,Ga naar voetnoot5
Ghetreden op den hals, gheschuppet met den voet:
Haer Croone van het hooft, haer kleederen verscheuret,
Ghewentelt om end'om in haer onnoosel bloet:
En niemant reyckt de handt van al die om haer woonen,
10[regelnummer]
En niemant trecket zich haer banghe suchten aen,
Oock die haer gheven wt voor haere waertste Sonen,Ga naar voetnoot11
Die hebben haer, eylaes, den moorder-steeck ghedaen.
O lustich Oden-walt, ô Moldau onghetomet,Ga naar voetnoot13
15[regelnummer]
Hoe ist dat ghy te saem in dit verseeren komet?Ga naar voetnoot15
Hoe langhe zult ghy noch der vreemden Slaven zijn?Ga naar voetnoot16
Als ick aen weder zijd' bedenck den rijcken zeghen,Ga naar voetnoot17
Die God zoo wonderlick giet over 't Nederlandt,
Mijn herte is tot vreucht en danckbaerheyt gheneghen,
20[regelnummer]
En mijne tonghe tuyght van mijner zielen brandt.
En heeft de Heere niet zoo goedighlick beschermet
Ons Steden van verraet, ons Prins van moordery?Ga naar voetnoot22
Heeft hy hem over zijn ghemeynte niet ontfermet?Ga naar voetnoot23
Gheschuttet haeren val, die haer was harde by?Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Maeckt hij ons niet als noch de haven der verdruckte?
Gheeft hy ons niet den toom selfs van den Oceaen?Ga naar voetnoot26
| |
[pagina 62]
| |
Den Spaniaert oock door hem syn voornemen misluckte,
Doe hij quam op den Zoom syn machtigh Legher slaen.Ga naar voetnoot28
Hy heeft hem over 't Ys eens laten inne-komen,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Maer dreef hem weer te ruggh' eer dat hem jemandt joegh:
En doet nu in den Oegst op-zwellen onse Stroomen,
Ghestoort dat haerer een den Landt-verderver droegh.Ga naar voetnoot32
Dees wonderen voorwaer syn weert te zijn beschreven,
En hoogh te zweven op de vleughels van de faem,
35[regelnummer]
Op datse over al in aller monden leven,
Soo langh' als leven zal des Heeren grooten Naem.
Wie zal doch zijn hier van den konst-voorsienen Schrijver?Ga naar voetnoot37
Ghy Baudaert zijt daer toe de nutste die nu leeft,
Dewijl de Waerheyt zelfs, aenziende uwen yver,
40[regelnummer]
Haer Goddelicke pen' u in de handen gheeft.
En spreeckt: Mijn lieve kindt, zoo langh' als Maurits Degen
Het Nederlandt bewaert, haer vyanden verwint,
Laet vloeyen oock u schrift, ghelijck een gouden regen,
Gheen beter stoffe ghy in al de Werelt vint.
45[regelnummer]
De deucht moet zijn gheroemt, de euvel-daet ghelastert.Ga naar voetnoot45
Van gonst en van parthij sy suyver u ghemoet:Ga naar voetnoot46
Ten is mijn Sone niet maer een gheboren bastert,
Dien sucht, of eyghen-baet de waerheydt kreucken doet.Ga naar voetnoot48
| |
[pagina 63]
| |
Of dan de Pennen swart der Nijders heen en wederGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
Haer keeren teghen dy, weest voor haer niet verveert,
Mijn Penne, dat ghy 't weet is van een Arents veder,Ga naar voetnoot51
Die in een oogenblick haer vederen verteert.
|
|