Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekend
[pagina 20]
| |
Zee-vaert.Dolphijnen dry en vier in de lazure grondenGa naar voetnoot1
Te samen waren met een stale raecx gebonden,Ga naar voetnoot2
Sy swommen eenen pat, sy rusten te gelijck,
Geen onweer was so swaer, geen storm so vreeselijck
5[regelnummer]
Die dese coppel mocht doen breken of ontknopen.Ga naar voetnoot5
Al dede hem de see aen allen sijden open,
Al stoven van malcaer de schepen oost en west
Die volgden eene vlagg' en sochten een gewest;
Dees blijvende vereent in ongeschender trouwenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Wel lichtelijck 'tgeraes der baren conden stouwen:Ga naar voetnoot10
Ja dorsten metter tijt cloeckhertich vallen aen
De schuymers vanden hooch-verdiepten Oceaen,Ga naar voetnoot12
De monsteren (hoe groot en machtich) te becrijgen.
Den stouten wallevisch begost voor haer te nijgen,
15[regelnummer]
Het tomelose vee van Proteus duyckte neerGa naar voetnoot15
En dede dese schaer een conincklijcke eer.
Der wateren monarch aenboot haer alle schattenGa naar voetnoot17
Die sijne cluften hol en welfselen bevatten.Ga naar voetnoot18
Al wat de Indus draecht, al wat Hydaspes voetGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Als Heeren vande see haer rolde te gemoet.
Een grauwe gauwe visch met acht of tien gesellenGa naar voetnoot21
Niet connende door macht, door list haer docht te vellen.
Quam lijselicken aen en swom rontom haer heen,Ga naar voetnoot23
Hy wispte metten steert, en wou met sachte reenGa naar voetnoot24
| |
[pagina 21]
| |
25[regelnummer]
Haer raden als een vrient dat sy de see verlieten
Om voor haer bracke schuym in vryheyt te genieten
Het liefelijcke lant, en leven daer in rust.Ga naar voetnoot21-27
Maer niemant van haer al en wasser toe belust.
Want hadden sy het drooch' voor 'twater wtgecoren
30[regelnummer]
Sy hadden zee, en lant, en lijf, en al verloren.
|
|