Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekendBruyt Christi.Een bruyt, die, alst betaemt, haer seden soect te voegen
Na haren bruydegom en dien te vergenoegen
Vraecht neerstelijck wt d'een en d'ander die hem kent
Wat zijn manieren zijn, hoe hy het is gewentGa naar voetnoot4
| |
[pagina 242]
| |
5[regelnummer]
Inde huyshoudinge, in clederen, in spyse,
Op datse wijsselijck mach volgen zijne wyse:
O siele die den Heer des hemels sijt verlooft,
Wildy, alst reden is, hem eeren als u hooft,Ga naar voetnoot8
Bevraecht u dickmael by sijn wtvercoren vrienden
10[regelnummer]
Hoe hy gedient wil sijn, en hoe dat zy hem dienden.
Vraecht Peter hoe ghy u voor hem verneren moet,Ga naar voetnoot11
Vraecht Pauwel hoe hy u rechtveerdicht door zijn bloet,Ga naar voetnoot12
Vraecht Jacob hoe int werck t'gelove men bevinde,Ga naar voetnoot13
Vraecht den leerjonger dien hy hartelijxt bemindeGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Hoe grondelose liefd' hy aen u heeft betoontGa naar voetnoot15
Op dat ghy die na macht met wederliefde loont.
Weetty, ia doedy dit, soo windy bey te gader
Sijn gonste, en de gonst van sijnen hoochsten Vader.
|
|