Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekend
[pagina 223]
| |
Als hy wort geslagen neder
Tot een brant-of-timmerhout
2.
5[regelnummer]
Al sijn schoon-gecrolde haren
Werden hem geschoren af,
Al zijn twijgen, al zijn blaren,
Alles wat hem cieraet gaf.
3.
Noch laet hy den houwer weten
10[regelnummer]
Dat hy weerdich was verschoont,Ga naar voetnoot10
Die hem heeft ten grond' gereten
Hy met reyner deuchden loont.
4.
Wort hy aen het vier gevlegenGa naar voetnoot13
Hy verwarmet huys en man,
15[regelnummer]
Vanden vorst en vanden regen
Hy de crachten stouwen can.Ga naar voetnoot16
5.
Wert hy tot een stijl gerichtet
Onder een swaer-lijvich vack
Al den last hy op hem lichtet,
20[regelnummer]
Ondervangt het hele dack.
6.
Even-eens, ô boom des levens
Jesu Christe Jacobs helt
Met veel schrickens, met veel bevens
Sie ick u ter neer gevelt.
7.
25[regelnummer]
Laes! ick sie u gouden locken
Clevende van bloedich stof,
U met sweerden, u met stocken
Sleypen na het Jootsche hof.Ga naar voetnoot28
| |
[pagina 224]
| |
8.
Laes! ick sie u sonnen-ogen
30[regelnummer]
Dick geslagen metter vuyst,
Uwe wangen vuyl bespogen,
Overcrabbelt en begruyst.Ga naar voetnoot32
9.
Uwen rugge door-geploeget,
T'hooft met dorenen bedeckt
35[regelnummer]
Onder t'cruyce stijf beswoeget,Ga naar voetnoot35
Aen het cruyce wtgereckt.
10.
Noch en hebt ghy niet gescholden
Maer gebeden voor dees daet,
Ghy en hebt geen quaet vergolden
40[regelnummer]
Maer het goede voor het quaet.
11.
Godes vlammen in u branden,
En noch brande in u sinGa naar voetnoot41-42
Tegen uwe dootvyanden
Een onsterfelijcke min.
12.
45[regelnummer]
Hierom zijt ghy opgerechtet
Een onroerelijck pilaer
Die Gods huys te samen hechtet
En versekert voor gevaer.
13.
Jesu, leert my uwe deuchden,
50[regelnummer]
Op dat ick u dach op dach
Hier in lijden, daer in vreuchden
Singen ende volgen mach.
|
|