Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekend
[pagina 217]
| |
Verraet.Ga naar voetnoot*Als Christus met sijn jongeren te gader
Geseten was in d'alderlaetste nacht,
Hier is de uyr, sprack hy, so lang' gewacht
Dat door de doot ick trede totten Vader.
5[regelnummer]
Geen hertenleet, ô vrienden, comt my naderGa naar voetnoot5
Als dat den man die my te volgen placht
Om t'aertsche goet het eeuwige veracht,
En wort aen my een schandelijck verrader.
Iscarioth u boosheyt ick wel weet.
10[regelnummer]
Neemt noch van my dien minnelijcken beet,
En scheyt daermee terstont van dese elven.
Des menschen Soon sich geerne overgeeft;
Maer t'waer u goet en haddy noyt geleeft.Ga naar voetnoot13
Ghy wint het gelt, en ghy verliest u selven.
|
|