Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekendCananeische Vrouwe.Ga naar voetnoot*1.
O Heere, Davids Soon, ontfermt, ontfermt u mijner
Eer t'herte my versmelt!
Mijn dochter, laes, eylaes! wort vanden helschen pijner
Seer derelijck gequelt.
5[regelnummer]
Ah! Heylant goedertier, met vaderlijcke ogen
Ons droefenis aensiet
T'gesicht is ons genoech: en wildijt ons niet togen?Ga naar voetnoot7
Neen, ghy en willes niet.Ga naar voetnoot8
| |
[pagina 203]
| |
2.
Een woort, o Davids soon, so minlijck en so crachtich
10[regelnummer]
Wt uwen soeten mont
Can wenden de elend' van uwe maget clachtich
Geslagen en doorwont.
Den vyant die ons vleysch en beenderen wil breken
Staet onder u gebiet.
15[regelnummer]
Een woort is ons genoech en suldy Heer niet spreken?
Neen ghy en willes niet.
3. Christus.
Laet staen, onsalich wijf vol sonden en vol jammers
U moeyelijck gerel:Ga naar voetnoot18
Mijn hulpe is alleen voor de verdoolde lammers
20[regelnummer]
Vant heylich Israel.
Het levendige broot is tot u niet gesonden.
Waer is het oyt geschiet
Datment de kinders neemt en worptet voor de honden?
Neen, ick en willes niet.
4. Vrou.
25[regelnummer]
O Heere Davids Soon, mijn tonge moet u dancken
Voor u onstrafbaer woort
Ick ben een snoden hont, oock wil ick na u jancken
Tot ghy my hebt verhoort.
De kinders hoort het broot, de hondekens de cruymen
30[regelnummer]
En watter overschiet:
Dit is mijn eygen deel: en soud' ick dat versuymen?
Neen, ick en willes niet.
5. Christus.
O mannelijck geloof! ô wonderbaer betrouwen!
O hope vast geset!
35[regelnummer]
Ghy hebt met God gecampt en hebt den strijt behouwen
Doort stadige gebet.
Gaet dan getroost na huys: u tranen zijn belonet,
U wensch is al geschiet.
Soud' ick so groten deucht oock laten ongecronet?
40[regelnummer]
Neen, ick en willes niet.
|
|