Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekendBesnijdinge.Op: Den lustelijcken mey &c.Ga naar voetnoot*1.
Wanneer de son het vroege licht
Comt wt de blaeuwe barenGa naar voetnoot2
Openbaren
Indien de nevels ros en dicht
5[regelnummer]
Die tsamen opwaerts varen
Hem ontclarenGa naar voetnoot6
So wacht u op den avont laetGa naar voetnoot7
Die t'seewaert of te velde gaet
Eer t'onweer comt aenswaeyen,
10[regelnummer]
T'wil regenen, t'wil draeyen
Ende waeyen.
2.
O groote Son, wt s'Vaders schoot
Die ons ter rechter tijden
Quaemt verblijden
15[regelnummer]
U opganck was van bloede root
Doe ghy het swaer besnijden
Wildet lijden;
Dit was een voorboo' vande vloet
En t'storten van u dierbaer bloet
| |
[pagina 196]
| |
20[regelnummer]
Dat ghy met suere vlagenGa naar voetnoot20
Opt eynde van u dagen
Soudet dragen.
3.
Wanneer de Son den ronden soom
Der diep gewelfde salenGa naar voetnoot23-24
25[regelnummer]
Comt te malenGa naar voetnoot25
Schickt hy hem inde stille stroomGa naar voetnoot26
Met rosen-rode stralen
Neer te dalen
Soo wacht een schonen dageraet
30[regelnummer]
Die t'seewaert of te velde gaet
Waer door seer schiedelijcken
De duysterheyt moet strijckenGa naar voetnoot32
Ende wijcken.
4.
Hoe root was uwen onderganck
35[regelnummer]
O Jesu, als u t'leven
Wou begeven!
U open borst, u leden cranck
Men sach van bloede cleven
Ende beven.
40[regelnummer]
Maer door u dodelijck geclach
Most ons den liefelijcken dach
Van Gods genade schijnen.
Ons smerten al verdwijnen
Door u pijnen.
|
|