Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekend
[pagina 193]
| |
5[regelnummer]
T'is wijsheyt sijn gesicht ten hemel op te heffen;
De sterren, son, en maen Gods grootheyt togen an.Ga naar voetnoot6
Maer om den rechten wech tot Christum recht te treffen
Die sterre van sijn woort u sekerst leyden can.
T'is wijsheyt ongeveynst den Coninck te belijden
10[regelnummer]
Die eeuwich is geweest en eeuwich blijven sal.
En vreest Herodem niet die t'lichaem can doen lijden.
Alst God niet hebben wil vermach hy niet met al.
T'is wijsheyt naden stal tot Bethlehem te treden,
Dat is (op dat ghyt weet) te comen in zijn kerck:
15[regelnummer]
Ghy vinter Godes Soon en zijn vercoren leden
Al gateter wat slecht en armelijck te werck.Ga naar voetnoot16
T'is wijsheyt aen dit kint u rijckdom te besteden.
Doet open uwen schat, en stort in sijnen schoot
Het guldene geloof, de rokende gebeden
20[regelnummer]
Het groenende gedult oock midden inden doot.Ga naar voetnoot20
T'is wijsheyt veylichlijck te wenden sijne paden
Om wt dit jammerdal te gaen na t' Vaderlant,
Niet door den slimmen wech dien wy te voren traden
Maer die ons wort getoont van Godes wijse hant.Ga naar voetnoot21-24
25[regelnummer]
O Jesu, die daer sijt de wijsheyt vanden Vader
Bestraelt ons met u licht door uwe goedicheyt,
Op dat wy wijsselijck ons leven allegader
Besteden na u wil tot onser salicheyt.
|
|