Over-Ysselsche sangen en dichten

[p. 188]

tekstkritische noten

2. A heeft een drukfout: alleer; 26. A heeft: vermakeu.

Engelen-sanck.

Op: Lof goedertieren &c.^*

1.

Lof zy den Heere

Coninck aller eere,
En hier benede'
Vrede sonder vede.⁴
Gods wel-behagen
Aen die na hem vragen
T'eeuwigen dagen.

2.

Herders der schapen

Moogdy liggen slapen?⁹
Siet wat gewemel
Comter wten hemel.
Siet watte scharen
Dat hen openbaren
En nedervaren.

3.

D'oge moet swichten

Voor de helle lichten.
Een wonder bode
Dalet af van Gode.
Soetgens hy sincket,
Liefelijck hy blincket,
Sijn stemme clincket:

4.

Godes beminders

En beminde kinders
'Tis tijt van singen,
Lachen ende springen.
Vrolijck vermaken,
Ongehoorde saken
U nu genaken.

5.

Hy die de eerde

Sellever fondeerde,
Hy die doet gane
Beyde son en mane
Gods eeuwich Sone
Wten hogen throne³⁴
Comt metter wone.

6.

Hy dien de ouden

Inden Geest aenschouden
En na hem suchten,³⁸
Die doet verre vluchten
Gods heeten toren
Van zijn wtvercoren
Is u geboren.

7.

Christus vol eere

Aller Heeren Heere,
Jesus der armer
Sondaren ontfarmer,
Diese wt beven
Voert int salich leven
Is u gegeven.

8.

Bethlehems wallen

Jammerlijck vervallen,
Een open schuere
Met gereten muere
Is de vertoning⁵⁴
Vande eele woning
Voor desen Coning.

* Lof goedertieren: een der koren uit Hoofts Granida.

4 vede: vijandschap.

9 moogdy: kunt ge.

34 throne: hemel.

38 suchten: zuchtten (onv. verl. tijd).

54 vertoning: uiterlijk.

[p. 189]

 

9.

 

'Thoy inder cribben

 

Steunt sijn teere ribben.

 

Doexkens verlegen⁵⁹

60

Om hem sijn gevlegen,⁶⁰

 

Armoet en clagen,

 

Buyen ende vlagen

 

Moet hy verdragen.

 

 

 

10.

 

Flux op de benen

65

Spoet u wacker henen.

 

Elck wil hem cloecken⁶⁶

 

Desen Prins te soecken.

 

Sijn trouwe tolcken

 

Weest aen alle volcken

70

Onder de wolcken.

 

 

 

11.

 

Lof zy den Heere

 

Coninck aller eere,

 

En hier benede'

 

Vrede sonder vede.

75

Gods wel-behagen

 

Aen die na hem vragen

 

T'eeuwigen dagen.

59 verlegen: door 't liggen bedorven, oud.

60 gevlegen: gevlijd.

66 wil hem cloecken: verkloeke zich.

Engelen-sanck, 72. A heeft: aleer.