Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekendSimson Speel-man.Ga naar voetnoot*Als Simson blint en suf, vol vuylicheyt en jamer
Betreden had de vloer der vorstelijcke camer
Van boven tot benee'n vol vrouwen ende mans
Belust om sijn gespel te sien by haren dans,
5[regelnummer]
En sijnde vanden knaep die byder hant hem leyde,
Wiens wackere gesicht most dienen voor haer beyde,
Gestellet tusschen twee pilaren dick en lanck;
Eens roerende de luyt, begost sijn swanen-sanck:
Onsprekelijcke smert, ondenckelijcke plagen
10[regelnummer]
Hoe heeft u mijn gemoet dus lange connen dragen?
Geen yser ofte stael, maar een lichtveerdich wijfGa naar voetnoot11
My rovende de siel beneemt my oock het lijf.
Haer lippen hebben my mijn crachten wt-gesogen,
Haer ogen hebben my gebracht om bey mijn ogen.
15[regelnummer]
Haer vleyende geween heeft my soo seer ontsint
Dat, als een teere maecht of een geslagen kint
My (stouten oorlochsman) de tranen neder-vlieten
Die door geen vrese plach mijn verwe te verschieten.
Dees handen moeten nu den meulen drijven aen!
20[regelnummer]
Dees vingers moeten nu de luyte leren slaen
Tot schimpelijck vermaeck van alle mijn vyanden!
Ghy sijttet immers noch, o mijne vrome handen,Ga naar voetnoot22
Die den vergrimden leeu de kaken scheurdet op,
Die duysent van dit volck vermorseldet den cop,
25[regelnummer]
Ghy sijtet immers noch, o Israels behouders,
Die de stat-poorten leyd' op dese brede schouders:Ga naar voetnoot26
Laes! doe mijn onbevleckt en onbeschoren hooft
Van zijn gesegent hayr noch niet en was berooft,
Twelck weder, als ick voel, bestaende wt te breken
30[regelnummer]
Geeft hope dat mijn hant mijn oogen noch sal wreken.
Een weynich sweech hy stil: en leggende de luyt
Ter sijden by hem neer; dit spel, sprack hy, is wt:
Een ander vang' ick aen van hoger hant gedreven
Dat niemant voor my heeft so constich aengeheven.
| |
[pagina 87]
| |
35[regelnummer]
De stijlen greep hy flocx, en gafse eenen crack
Daer door het gantsche huys ontvestet inne-brack.
O donder! o gedruys van balken ende stenen!
O dodelijcke vlucht van armen en van beenen!
O roepen, ah, en wee! o hersenen geplet!
40[regelnummer]
O strate als een stroom van menschen bloet genet!
Wie sach oyt vreuchden-feest so schiedelijck verstoren,
En onder een gebou een heele stat versmoren?
Den helt self knielende ontfinck den eersten slach.
En als hy onder t'gruys nu half begraven lach
45[regelnummer]
Sprack voor het laetste woort: Ick danck u, hemels Heere,
Dat ghy gewroken hebt den laster uwer eere.
En dat dees boose schaer soo wrevelich en snootGa naar voetnoot47
Mijn leven was een pest, mijn doot een harde doot.
|
|