Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekendSimson leeuwen-doder.Ga naar voetnoot*Ick sie wel, ick en cant u langer niet ontleggen,Ga naar voetnoot1
Sprack Simson tot sijn wijf, ick moet u t'raetsel seggen
Hoe wel my schand' en schae daer over comen sal
Twelck u en u geslacht wel strecken mocht ten val.
5[regelnummer]
Nu luystert vlijtich toe, op dat ghy moget mercken
Hoe spijse vanden vraet en t'soet ginck vanden stercken.
| |
[pagina 85]
| |
By Thimnath was een leeu, nooyt eyselijcker beestGa naar voetnoot7
En isser immermeer in desen hoeck geweest,
Geen dier, geen mensch en dorst te land' hem laten vinden.
10[regelnummer]
Ick sach hem eens gaen tree'n ontrent die oude linden
Sijn knevel leckende vant nieu-gesopen bloet.
K'en had noch stomp noch scherp. God roerde my t'gemoet
Dat ick van dese pest het lant sou suyver maken.
Ick trat hem int gesicht, en sach hem inde caken.
15[regelnummer]
Den leeu in heeten grim verwondert dat ick dorst
Hem onder d'ogen sien, verhief sijn breede borst,
Began sijn langen steert te crullen om sijn dyen,
Began in arren moet te dencken aen het stryen.
Sijn harden necke swol, sijn haer dat rees om hooch,
20[regelnummer]
Sijn ruggen-graet getackt hem cromde als een booch.
Gelijck een timmerman, die om een rat te maken
Een taey en sterrick hout wil buygen om de spaken
Twelck hy eerst over t'vier dee crimpen wat in een,
T'hout springt hem wt de hant en vliegt daer ginder heen,
25[regelnummer]
Soo vlooch oock tot my aen den leeu, die lelijck brulde
Op dat hy met mijn vleysch zijn holle darmen vulde.
K'had' om mijn slincker arm mijn opper-cleet gedraeyt,
Ick heb mijn rechter vuyst eens inde locht geswaeyt,
En sloech hem wel te pas recht tusschen beyde oren
30[regelnummer]
Dat hem verginck het sien, dat hem verginck het horen.
Den leeu swijm-slagende viel plotselijcken neer.
Doch eer ick tot hem quam was opgeresen weer.
Hy suysde met het hooft, en swanckte met de benen,Ga naar voetnoot33
Den dreun hem crevelde tot onder inde tenen.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Eer hy nu wederom sijn asem had gehaelt
Viel ick hem op het lijf, sijn nagelen verstaelt
Ick perste op den gront met beyde mijne handen,
Sijn achter-claeuwen oock ick doude inden sande
Met mijner hielen cracht, sijn lenden senu-vastGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
Met mijn geheele romp gants waren overlast.
De Heere quam my by, die gaf my sijnen segen,
Ick scheurde hem van een, gelijck de jongens plegen
Een geyten-suygelinck gecoockt en over-gaer
Met eene lichte hant te breken van malcaer.
45[regelnummer]
Ick quam een wijl daer na, en vant van deser pryenGa naar voetnoot45
Het lege beckeneel, dat crimmelde van byen,Ga naar voetnoot46
| |
[pagina 86]
| |
Ick nam een honichraet en proefde van het soet
Daer menich lecker-tant sijn lusten ane boet.
En so ginck mette daet (gelijck ghy nu cont merken)
50[regelnummer]
De spijse vanden vraet, de soetheyt vanden stercken.
|
|