Over-Ysselsche sangen en dichten

tekstkritische noten

Altaer, 8. In A volgt nu dadelijk Beloofde lant. Ik houd mij echter aan Revius' aanduiding in C, waar na de volgende 3 bijgeschreven verzen eerst de Lofsanck Mosis volgen moet, zooals chronologisch ook juist is.

Altaer.

Geen trap aenden altaer en most den priester maken
Om die van toewaerts-aen al climmende te naken,²

Op dat niet, onbedacht aentredende, misschien

Voor het versamelt volck sijn naecktheyt wierd' gesien.^1-4

O siele, wildy u niet tegen Christum canten,
En soeckt, en soeckt hem niet door engels of door santen,⁶

Gaet tot hem regel-recht, of seker ghy belijt

Dat ghy noch naeckt en bloot van sijne kennis sijt.

2 die: nl. het altaar; van toewaerts-aen: in de richting daarvan, (hier:) van onderen af.

1-4 cf. Exodus 20:26.

6 door engels of door santen: d.w.z. trapsgewijze.