Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekendRoode See.Ga naar voetnoot*op de wijse: Van Gerrit van Velsen.1.
Doe God sijn volck wou helpen wt,
O Memphis, u metalen oven,Ga naar voetnoot2
De vloet ontvloot benoort, besuyt,
Den afgront is aen tween gecloven.
2.
5[regelnummer]
Nu radet, goet rader, waer is dat lant
Het welck den hemel eens bedoude
Twee uyrkens voor dage, en naderhantGa naar voetnoot7
Noch son noch mane weer aenschoude?
| |
[pagina 39]
| |
3.
En was het niet den diepen pat
10[regelnummer]
Dien Mosis slangen-staf ontdeckte,
Dien nimmer mensch noch dier betrat
Als doe sijn hant daer over streckte?
4.
Tien duysentmael sestich geweerde mansGa naar voetnoot13
Met wijf en kint daer doore gingen,
15[regelnummer]
Ter rechter en luchter een golven-schansGa naar voetnoot15
Dees stoute wandelaers omvingen.
5.
Sy sagen vrolijck van gelaet
Den volck-verslinder inne-swelgen
De stromen vande rode straet,
20[regelnummer]
Sijn wagens storten vande velgen.
6.
Wie was het die swaeyde ter halver nacht
De fackel met haer gouwen haren?Ga naar voetnoot22
Wie wast die opt hoochste des middachs bracht
Een schaduw' voor des lochts beswaren?Ga naar voetnoot24
7.
25[regelnummer]
Het was Gods Soon, dien herder goet
Die tonen wou voor lange tyen
Hoe hy zijn schaepkens door sijn bloet
Van duyvel, hel, en doot sou vryen.
8.
Hij trackse doort water, die sijne schaer
30[regelnummer]
Sou wasschen in des Geestes bronne,
Hy brachtse ten oever, die ons daer naer
Wou heffen hoger als de sonne.
9.
Soo wie wt reyner liefden gloet
Dit wonder niet met ons verbredet,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Diens swarte siel en stalen moet
Is in een coude vlam gesmedet.
| |
[pagina 40]
| |
10.
Wy willen hooch loven tot aller stont
Het heyl dat God ons heeft gegeven
Met bongen aen reyen, met hart en mont,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
En met een recht gehoorsaem leven.
|
|