Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekendTwee-sprake, tusschen God ende mensche.op: Donec gratus eram tibi &c.Ga naar voetnoot*
God.
Terwijl ghy my bemindet
En door t'bedroch der dodelijcken slangen
U hert niet was verblindet,
Na my alleen, o mensch, stont u verlangen:
| |
[pagina 26]
| |
5[regelnummer]
Oock was mijn vreucht
De reyne deucht
En schoonheyt uwer sielen:
U dweege sedenGa naar voetnoot8
En ongevalschte reden
10[regelnummer]
My bevielen.
Mensch.
Terwijl ick plach te dragen
Het suyver beelt ws aenschijns onbevlecket,
U Goddelijck behagen
O Schepper groot was over my gestrecket.
15[regelnummer]
Dies uwen prijs
Int paradijs
Ick danckelijck ontfoude.
U rijcken segen
Als eenen gouden regen
20[regelnummer]
My bedoude.
God.
Nu hebt ghy my begeven
Door snoo begeert' en grootsheyt onbeteugelt.
Dies om u ogen sweven
D'onwetenheyt en dwaling swart-gevleugelt.
25[regelnummer]
U hert bedriecht,
U tonge liecht,
U handen ongebonden
In wrevel slaven,Ga naar voetnoot28
U beenen gierich draven
30[regelnummer]
Totte sonden.
Mensch.
Nu hebt ghy my besloten
In treuricheyt en evel-moedich clagen.Ga naar voetnoot32
Ghy hebt op my geschoten
U pijlen wt vol ongemeene plagen.
35[regelnummer]
Den hemel raest,
De aerd' verbaestGa naar voetnoot36
Trilt onder mijne voeten.
De boo'n der hellen
Om eeuwichlijck te quellen
40[regelnummer]
My ontmoeten.
| |
[pagina 27]
| |
God.
Of u dees jonst gebeurdeGa naar voetnoot41
Onsalich mensch in jammer gants verloren
Dat ick den hemel scheurde
En sant daer af mijn Soon, mijn Een-geboren
45[regelnummer]
Die u elend'
Bracht tot een end'
Door zijn vrywillich sterven,
Sout ghy u lusten
Om met hem eens te rusten
50[regelnummer]
Willen derven?
Mensch.
Al wiert my aen-geboden
Des werelts schat en coninclijcke staten,
Al quamen duysent doden
My porren om zijn trouwe te verlaten,
55[regelnummer]
Noch sal hy zijn
Den hoeder mijn:
Sijn woort wil ick bewaren,
Tot dat na lijden
Om eeuwich te verblijden
60[regelnummer]
Wy vergaren.
|
|