Over-Ysselsche sangen en dichten(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende T'selve, op de 10 geboden. Heft op u hert, aenhoort dees reden Ghy menschen al, en daer op let Hoe Adam met zijn overtreden Vertreden heeft de gantsche wet. 1. 5[regelnummer] De Heer, seyt hy, heb ik verachtet, Niet na-gelevet sijn gebot: Maer, armen ardeworm, getrachtet My self te maken tot een God. 2. Sijn suyver beelt heb ick verloren 10[regelnummer] Het ongevalschte licht en recht, Dees duyvels beelt heb ick verkoren En dien hem als sijn eygen knecht. 3. Gods naem heb ick misbruyckt, gelastert; Want voelende mijns Heeren straf 15[regelnummer] Ick claegde dat ick was verbastert Door t'wijf dat hy my selver gaf. 4. Der sielen rust heb ick lichtveerdich Door mijne dwaesheyt wtgeblust, En my gemaeckt, eylaes, onweerdich 20[regelnummer] Te comen inde hoochste rust. 5. Mijn eeuwich Vader en behoeder Heb ick verweckt tot storenis, [pagina 24] [p. 24] De aerde mijn getrouwe moeder Om mijnentwil vervloeket is. 6. 25[regelnummer] Dootslach, o God, heb ick bedreven. Had ick gehouden slechts u woort Ick en mijn saet sou eeuwich leven: Nu heb ick haer en my vermoort. 7. Het houwelijck heb ick gebroken 30[regelnummer] Waer door aen u ick was verplicht, En lig' in schaemte neer-gedoken Verjaget van u aengesicht. 8. Een dief ben ick van uwe gaven: Ick heb gestolen en gepluckt 35[regelnummer] De vrucht, waer door als arme slaven U vrye schepsels sijn verdruckt. 9. Der slangen gift heb ick gesmaket, Sijn valsch getuygenis gelooft, Sijn sonde tot de mijn gemaket, 40[regelnummer] Sijn straf getogen op mijn hooft. 10. Mijn ooge heeft mijn hert verleydet Tot snode lust en eygen-baet. Ter werelt heb ick wt-gebreydet De wortel boos van alle quaet. 45[regelnummer] O Adam, wat hebt ghy gemaket! Ghy brenget ons in groote quael. Door u sijn wy in schult geraket, Met u verdorven altemael. Vorige Volgende