Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekendVal.Wat blintheyt onbesuyst! dat Eva die God diende
Int salich paradijs, wt weelde, sonder nootGa naar voetnoot2
Der hellen roffiaen het ledich oore bootGa naar voetnoot3
En om te worden cloeck des Heeren vloeck verdiende!
| |
[pagina 23]
| |
5[regelnummer]
Wat wederhoricheyt! dat Adam, niet ontsiendeGa naar voetnoot5
Noch tijdelijcke last, noch eyndelose noot,
Socht, opgeblasen puyst, te worden even groot
Als God die hem bewaerd' en dien hy had' te vriende!
Wat duyvelscher bedroch! ghy moorder ghy verrae'r
10[regelnummer]
Hebt smeeckende vervoert de kinders met de vae'r.Ga naar voetnoot10
Wat voordeel meendy dies, o vyant, op te steken?
Wy liggen int verderf, doch hopen op genae,
Maer uwen boosen raet brengt u de meeste schae:
Der vrouwe heylich saet sal u den cop verbreken.Ga naar voetnoot14
|
|