Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekend
[pagina V]
| |
[Eerste deel. Het epos der Godsgeschiedenis]Voorrede.In 1630, juist driehonderd jaar geleden, verschenen ‘tot Deventer. By Sebastiaen Wermbouts, Boeckdrucker woonende op den Poot, inden Vergulden Bybel’ Revius' Over-ysselsche Sangen en Dichten voor de eerste maal. Ik acht het een gelukkige omstandigheid, dat het eerste deel van mijn Revius-uitgaveGa naar voetnoot1) in het jaar 1930 verschijnt en deze daardoor tevens een jubileum-uitgave kan zijn. Moge zij een volledig eerherstel tengevolge hebben van een onzer groote, maar nog altijd te weinig gekende dichters!
Over Revius zelf kan ik kort zijn. Men beschouwe mijn proefschriftGa naar voetnoot2) als de uitvoerige inleiding tot deze uitgave, die omgekeerd de voltooiing is van het proefschrift. Hier behoef ik slechts een kort overzicht te geven van de uitgaven, die aan de mijne zijn voorafgegaan. Tijdens Revius' leven werd zijn werk niet herdrukt, al werden in 1634 de nog onverkochte exemplaren met een aantal verzen vermeerderd en door een anderen uitgever opnieuw in den handel gebracht.Ga naar voetnoot3) Ook na Revius' dood kwam het niet tot een tweede volledige uitgave. Slechts een tweetal bloemlezingen zijn te vermelden. In 1863 gaf Prof. Dr. J. van Vloten uit: Het leven en de uitgelezen zangen en dichten van Jacobus Revius (Schiedam - H.A.M. Roelants). Voor deze uitgave heeft hij recht op onze dankbaarheid. Zonder zijn bloemlezing zou Revius, behalve onder vakgeleerden, waarschijnlijk geheel vergeten zijn. Nu werd het mogelijk, dat verschillende van diens gedichten vrij algemeene bekendheid verwierven. Revius' eerherstel begint daarom bij van Vloten! - Toch zijn er ernstige bezwaren aan te voeren tegen zijn bloemlezing. De opgenomen gedichten zijn onnauwkeurig, soms zelfs met verandering van woorden, afgedrukt; ook spelling en interpunctie | |
[pagina VI]
| |
zijn niet onveranderd gelaten. De verklarende aanteekeningen, vooral van de historische gedichten, zijn beslist onvoldoende. Bovendien heeft van Vloten in zijn bloemlezing zonder nadere verantwoording ook ongedrukte verzen opgenomen, maar daarbij het handschrift meer dan eens verkeerd gelezen. Eerst in 1926 verscheen bij ‘de Waelburgh’ te Blaricum een nieuwe bloemlezing, ditmaal echter beperkt tot de geestelijke poëzie, met inleiding en aanteekeningen van Chr. Stapelkamp. Reeds eerderGa naar voetnoot1) heb ik in een bespreking mijn bezwaren tegen dit boekje uiteengezet: een oppervlakkige en onnauwkeurige inleiding en - in tegenstelling met van Vloten - een overdadig teveel aan noten. Daartegenover staat echter, dat de tekst zeer getrouw wordt weergegeven en moeilijke passages soms een duidelijke verklaring vinden. Een enkele maal heb ik daarvan dankbaar gebruik gemaakt; men vindt dan achter de aanteekening vermeld: Stapelkamp.
Voor de bewerking van dit eerste deel had ik de beschikking over het volgende materiaal: 1. de Over-ysselsche Sangen en Dichten van 1630, door mij aangeduid met: A. 2. de toevoegingen in den pseudo-druk van 1634 (het voorwerk werd, vermeerderd met een proza-opdracht aan Heinsius en twee lofdichten, herdrukt, evenals de eerste vier bladzijden van den tekst; verder werd pag. 321 tot en met 370 bijgevoegd), aangeduid met: B. 3. het Deventer exemplaar van A, met omzettingen, verbeteringen en bijgeschreven verzen in Revius' handschrift,Ga naar voetnoot2) aangeduid met: C. 4. een afzonderlijke uitgave van Het Hoghe Liedt Salomons uit 1621.
Wat betreft de rangschikking der verzen richtte ik mij zeer bepaald naar C, omdat dit vrij duidelijk de definitieve volgorde aangeeft, waarin Revius zich zijn dichtwerk had gedacht. Meestal komen zijn omzettingen en aanwijzingen de chronologische volgorde ten goede; waar bij ingeschreven verzen geen | |
[pagina VII]
| |
plaatsaanduiding was gegeven, heb ik mij dan ook door die volgorde laten leiden. Een enkele, zeer zeldzame handschriftwijziging in den tekst heb ik gemeend piëteitshalve te moeten overnemen. Als regel echter heb ik bij ieder vers afzonderlijk, waar dit mogelijk was, den oudsten tekst (dus van vóór 1630, resp. 1634) gevolgd. Deze schijnbare tegenstrijdigheid volgt vanzelf uit den aard van Revius' ‘mozaiek-epos’.Ga naar voetnoot1) Het geheel daarvan kon steeds uitgebreid of beter gerangschikt worden, zoodat voor de volgorde der verzen de laatste ordening van den dichter beslissend is. Tegelijk echter kan ieder vers beschouwd worden als een afzonderlijk gedicht, dat we het liefst in zijn meest oorspronkelijken vorm leeren kennen. De bij den herdruk (in A of B) aangebrachte veranderingen, die ik alle heb genoteerd, zijn trouwens meest spellingvarianten en van betrekkelijk weinig beteekenis. Voor dit eerste deel had ik alleen bij het Hooglied de beschikking over een ouderen druk. Verbeteringen van drukfouten heb ik overal verantwoord.
Met een enkel woord moet ik thans nog uiteenzetten, welk beginsel mij geleid heeft bij mijn verklarende aanteekeningen. Het is mijn streven geweest een uitgave samen te stellen, die bruikbaar was ook voor den ontwikkelden leek. Zooveel mogelijk heb ik getracht te verklaren, wat voor hem moeilijkheden zou kunnen opleveren, en daarbij toch alle overbodige aanteekeningen te vermijden. Want hoe onmisbaar soms ook, aanteekeningen blijven toch altijd een ‘noodzakelijk kwaad’. Wanneer een moeilijk woord meer dan eens voorkwam, heb ik dit telkens opnieuw verklaard: ik mocht immers niet veronderstellen, dat mijn lezers de uitgave systematisch zouden doorwerken. Slechts bij typisch 17de-eeuwsche bijzonderheden, die bijna op iedere bladzijde voorkomen, heb ik dit moeten opgeven. Hierachter heb ik een lijst opgenomen van de meest ongewone dezer woorden; in den tekst vindt men ze slechts verklaard, waar misverstand voor de hand lag. Voor wie zich eenigszins in Revius inwerkt, zullen zij trouwens spoedig genoeg geen moeilijkheden meer opleveren.
Bij de beoordeeling van mijn werk houde men er rekening mede, dat ik in Bandoeng helaas niet in de gelegenheid was op alles even diep in te gaan, als ik gaarne gewild zou hebben en in Holland ook zonder bezwaar had kunnen doen. Trouwe | |
[pagina VIII]
| |
vriendenhulp uit het vaderland (ik denk vooral aan die van Drs. J. van Ham te Leiden) kon mij het gemis van zijn bibliotheken toch niet heelemaal vergoeden.
Bandoeng, voorjaar 1930. W.A.P. Smit. |
|