De CL Psalmen Davids, eerst in Nederlantschen dichte gebracht door Petrum Dathenum, ende nu in sin ende rijmen gebetert(1640)–Jacobus Revius– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio C1v] [fol. C1v] Den xxi. Psalm. DE Coninck sal seer zijn verheucht Dat hy door u hant crachtich Verlost is, Heer almachtich. Hoe groot sal wesen syne vreucht Als ghy hem hebt bevrijt Wt synen swaren strijt! 2 Sijns herten lust en zijn begeer Soo hy dat overlegget Heer, ghy hem niet ontsegget. En van wat saken immermeer Sijn lippen doen vermaen Heeft hy van u ontfaen. 3 Oock eer hy synen noot vermeldt Voorcomet ghy hem spoedich Met uwen segen goedich. Een gouden croone ghy hem stelt [Folio C2r] [fol. C2r] Doorloutert ende claer Op zijn gesalvet haer. 4 Het geen hy van u vierich badt, Was, dat ghy hem woudt geven Noch eenen tijt om leven: Maer ghy verleent hem boven dat Der dagen overvloet, Ia t'eeuwich leven soet. 5 Door hulpe van u stercke hant Is hy langs hooge wegen Voorspoedichlijck gestegen Tot een aensienelijcken stant, Tot heerlijckheyt en macht, Ia Conincklijcke pracht. 6 Ghy settet hem in yders oog' Dat in hem eeuwichlijcken V goedicheyt mach blijcken. Sijn herte trecket ghy om hooch Verblijdet door het licht Heer van u aengesicht. 7 Om dat de coninck heeft gegrondt Int uyterste benouwen Op God al zijn betrouwen, Soo is hem vanden Heer gegont Dat hy niet wancken sal, Noch comen tot den val. Pause. 8 De list van u vyanden al Can uwe hant betrappen Na-speurende haer stappen. [Folio C2v] [fol. C2v] V rechterhant wel vinden sal Die roven uwe eer En die u haten, Heer. 9 V gramschap haer verslinden moet Gelijck een heeten oven Die niet is te doven. Gelijck als door een felle gloet Sal al haer heerlijckheyt In d'assche zijn geleyt. 10 Sy en haer goddeloos geslacht Wert schielijck met onwaerde Verdelget vander aerde. Haer afcomst wert niet meer gedacht, En haren hoogen prael Vergeetmen t'eenemael. 11 Om datse hebben onderstaen Den Coninck te beschaden Met allerley boosdaden. En tegen u een raet sy slaen, Maer dat die werd' volbracht Staet niet in hare macht. 12 Ghy sult der boosen groot gewoel, Hoe sterck sy haer versamen, Wel haestelijck beschamen. Ghy sultse stellen als een doel, En met u pijlen licht Haer schieten int gesicht. 13 Derhalven maeckt u op, o Heer, Wilt uwe macht vertoogen Voor aller menschen oogen. Soo sullen wy tot uwer eer [Folio C3r] [fol. C3r] Met lieffelijck gesanck V seggen lof en danck. Vorige Volgende