De CL Psalmen Davids, eerst in Nederlantschen dichte gebracht door Petrum Dathenum, ende nu in sin ende rijmen gebetert(1640)–Jacobus Revius– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio A4v] [fol. A4v] Den iiij Psalm. ALs ick u bid' merckt op mijn clagen, God mijnes rechts, en troostet my: Ghy die my uyt verhoolen lagen Voert op het ruym, laet u behagen Mijn droeve stem, en staet my by. Hoe lang' o mannen moet ick lijden, Dat ghy mijn eere keert in spot? Hoe lange sult ghy u niet mijden Dus voor de leugenen te strijden, In [Folio A5r] [fol. A5r] ydelheyt verdwaest en sot? 2 Bedenckt dat God heeft uytgelesen En hooch-ge-eeret eenen man Dien hy syn gunste heeft bewesen: Hy is mijn hulp in anxt en vreesen, Die mijn geschrey wel hooren can. Vergramdy, wilt niet quaets beginnen, Misdoet niet tegen zijnen wil. Op uwen leger toetst u sinnen, Doorsiet u herte wel van binnen, Verbeydet God, en swijget stil. 3 Wilt ghy hem dan een offer geven, Het offer dat de Heer aenschout Is in oprechticheyt te leven, En hem alleene te ancleven. Dies vastelijck op hem vertrout. Daer seggen veel, wie sal ons leeren Wat doch het rechte goet mach zijn? Wy bidden Heere aller Heeren Wilt ghy alleenlijck tot ons keeren Ws angesichtes claren schijn. 4 Daer in sal ick meer vreucht genieten Dan ghy de and're smaken doet Wanneer haer granen wel opschieten En als van wijn haer perssen vlieten, Hier levende in overvloet. Ick sal in rust en soeten vrede My leggen neer en slapen vast, [Folio A5v] [fol. A5v] Want uwe goetheyt heeft alrede Beschicket dat ick veylich trede En woone buyten overlast. Vorige Volgende