| |
| |
| |
Flevoland
Weer heeft de berg een muis gebaard. Jarenlang heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken voorstellen tot provinciale herindelingen over ons uitgestort. Op een gegeven moment was het aantal van mogelijke nieuwe provincies tot vierenveertig opgelopen. Het uiteindelijke resultaat van al dit planologisch denkwerk is bescheiden te noemen. Per 1 januari 1986 heeft men een aantal winderige polders bij elkaar geveegd en er een provincie van gemaakt: Flevoland. Na honderdzesenveertig jaar is ons koninkrijk van een land van elf provincies een land van twaalf provincies geworden.
De intrede van deze nieuweling in de rijen van onze provincies geeft aanleiding tot een paar bespiegelingen. Zij betreffen zowel de naam als de geschiedenis van het gebied dat nu Flevoland heet.
| |
Flevo of Flevum
Als we kijken naar de geschiedenis van de samenstellende delen, dan is de samenstelling Flevoland ten dele een anachronistische constructie. De naam is in 1952 ingevoerd ter vervanging van de tot dan toe gehanteerde naam Zuidoostelijke Polders. Op dat moment was land een springlevend naamvormingselement, maar Flevo heeft men uit de mottenballen moeten halen. Waar ging het immers om? Bij een aantal schrijvers uit de klassieke oudheid treffen we beschrijvingen aan van het Nederlandse landschap, zoals het eruit zag in de eerste eeuwen van onze jaartelling. Daaruit valt onder meer op te maken dat de Rijn een aftakking bezat, die via de Utrechtse Vecht naar het noorden stroomde, zich op een bepaald punt tot een meer verbreedde, vervolgens weer smaller werd en ten slotte als een rivier in zee uitmondde. De
| |
| |
Het IJsselmeer heeft in zijn veelbewogen geschiedenis verschillende namen gehad. In de achttiende eeuw stelde men zich voor dat het Flevo Lacus, het Flevomeer, er ten tijde van de Romeinen aldus had uitgezien.
naam van die noordelijke Rijnarm komt in de bronnen als Flevum en Flevo voor. Een eiland in het meer en een fort ergens aan het meer of de rivier droegen dezelfde naam.
De vraag waar we dit alles nu precies moeten lokaliseren, heeft historici, archeologen en bodemkundigen al vele eeuwen beziggehouden, maar tot nu toe heeft men daarover niet erg veel zekerheid gekregen. We weten echter wel, dat de uitmonding van de rivier in het huidige Vlie tussen Vlieland en Terschelling gezocht moet worden en dat we het meer in de zuidelijke kom van
| |
| |
de latere Zuiderzee moeten situeren. Verder is het mogelijk dat de Romeinen Urk en Schokland, die toen nog met elkaar verbonden waren, als het eiland Flevum en Flevo aangeduid hebben. Over de ligging van het fort met die zelfde naam vak evenwel niets zinnigs te zeggen.
| |
Het Vlie en Flevum
De vormen Flevum en Flevo verdragen elkaar grammaticaal niet zo best. De meeste klassieke schrijvers geven de vorm Flevum. Alleen bij Pomponius Mela (die in het jaar 43 onder Claudius zijn De chorographia schreef: een soort geografische catalogus doorspekt met fantasieverhalen) vinden we Flevo.
Waarschijnlijk is dit echter een vergissing. We moeten namelijk aannemen dat Flevo in de bron die hij gebruikt heeft een derde naamval van Flevum was. Dit is hem evenwel ontgaan en hij heeft Flevo voor een eerste naamval aangezien. Het is nu net deze vorm geweest die in de latere historische literatuur de meeste bekendheid gekregen heeft. Daarom hebben we nu de provincienaam Flevoland gekregen, hoewel Flevumland evengoed gekund had.
Tegenwoordig gebruiken we de naam het Vlie alleen nog voor het zeegat tussen Vlieland en Terschelling. Naamkundig is hij echter de rechtstreekse voortzetting van de naam van het meer en de stroom die bij de klassieke schrijvers als Flevum overgeleverd is. Hij is van Germaanse oorsprong en gaat terug op de stam van een werkwoord dat ‘stromen, vloeien’ betekend heeft. De naam het Vlie kan dus verklaard worden als ‘het stromende water’. Hij heeft in Europa verschillende verwanten, zoals Fley en Vlie voor enkele kleinere zijtakken van de Rijn en de Roer, Floh in Thüringen, Flöha in Saksen en Fly in Denemarken en Noorwegen. Zelfs de Piave in Noord-Italië hoort in de verte tot dezelfde woordfamilie.
| |
Het Almeer
Het terugdringen van de naam het Vlie naar het waddengebied moet al vroeg in de middeleeuwen begonnen zijn. Immers, reeds in het midden van de achtste eeuw heet de voorloper van het IJsselmeer niet langer Flevum, maar Almeer. Mensen die niet goed over plaatsnamen als deel van de taal hebben nagedacht,
| |
| |
schrijven tegenwoordig wel Almere, maar dat is een teken van onwetendheid. Dit is slechts één van de middeleeuwse vormen waarin de naam van het meer overgeleverd is. De naam is samengesteld uit de elementen al en meer. Weliswaar schreef men dit woord in de middeleeuwen vaak als mere, maar daar zijn wij al eeuwen geleden mee opgehouden. Een grote waterplas heet bij ons tegenwoordig een meer. Ook als dit woord deel van een aardrijkskundige naam uitmaakt zeggen we -meer. Niemand haalt het in zijn hoofd om over het IJsselmeer, Landsmere of de Haarlemmermere te spreken. Toch heeft de regering indertijd in haar oneindige wijsheid besloten dat een gloednieuwe stad in Zuidelijk-Flevoland met een nep-antieke naam opgezadeld werd: Almere. De gevolgen van dit kortzichtige besluit zijn natuurlijk niet uitgebleven. Steeds vaker horen we uitspraken als Almère, Almeire en het zal niet lang meer duren voor we dit soort spellingen ook in schoolopstellen en kranteartikelen tegenkomen.
| |
Reus of gewoon paling?
De betekenis van de naam Almeer is niet zo makkelijk te achterhalen als men wel gedacht heeft. Zeker, het element -meer geeft geen problemen, maar wat moeten we met al- in deze samenstelling? Men heeft tot nu toe altijd aangenomen dat we hier met het woord al in de zin van ‘geheel, totaal, reusachtig’ te doen hadden en dat Almeer dus ‘het totale meer’ of ‘het reusachtige meer’ betekende. Het bezwaar van deze verklaring is evenwel dat ze zo volstrekt geïsoleerd staat. Er zijn namelijk geen andere aardrijkskundige namen te vinden die met al in deze betekenis samengesteld zijn, ook niet in de landen om ons heen. Verder zijn er weliswaar soortnamen aan te wijzen die met al- samengesteld zijn, maar noch in het Nederlands, noch in andere Germaanse talen hoort er ook maar één daarvan in de geografische sfeer thuis.
Over het algemeen zijn het jongere woorden, zoals albedil, albestuurder, almacht, alweter. Vaak ook zijn ze theologisch of filosofisch getint. Denk bijvoorbeeld aan albehoeder, algeest, alheid en het door Bilderdijk gecreëerde almeer. Dit laatste heeft bij hem de betekenis van de ‘onstoffelijke, eindeloze ruimte’. Daarmee zijn we dan wel erg ver van de naam van onze vroegmiddeleeuwse waterplas verwijderd.
| |
| |
Mogelijk kunnen we een wat zinniger verklaring van de naam Almeer vinden als we niet zo krampachtig aan die vorm met Al-vasthouden. Kijken we naar de andere vermeldingen van de naam in de middeleeuwse bronnen, dan blijken daaronder ook varianten met Ael- en Ale- voor te komen. Een aal is nog steeds een paling, en dat was hij ook in het oudste Germaans. Ik vraag me dan ook af of de naam van de opvolger van het meer Flevo niet gewoon ‘palingmeer’ betekend kan hebben. De Zuiderzee-aal gold als een bijzondere lekkernij. Waarom zou de Almeer-aal dat ook niet geweest kunnen zijn?
| |
De Zuiderzee
Het Almeer, een plas van bescheiden omvang, heeft die naam niet blijvend gedragen. Na de elfde eeuw verdwijnt de naam uit de bronnen. Merkwaardig genoeg was zijn opvolger toen - in ieder geval schriftelijk - nog niet voorhanden. Gedurende meer dan drie eeuwen weten we niet hoe men dit binnenmeer noemde. Het is wel bekend dat het in die periode een belangrijke gedaanteverwisseling ondergaan heeft. Sinds de tweede helft van de twaalfde eeuw hebben stormvloeden en overstromingen grote stukken van zijn oeverlanden afgeslagen, zodat langzamerhand een grote binnenzee ontstond. De naam daarvan, Zuiderzee, wordt voor het eerst in 1340 in een Noordduitse bron vermeld. In de eerste decennia daarna komen we de naam Zuiderzee alleen in teksten van de Hanze tegen. Dit doet vermoeden dat we het ontstaan van die naam in die kringen moeten zoeken. Daar kende men immers al Oosterzee en Westerzee voor respectievelijk de Oostzee en de Noordzee. Toen het Almeer eenmaal zijn uitgebreide vorm gekregen had, hebben de Hanzekooplieden er, kennelijk naar analogie hiervan, de naam Zuiderzee aan gegeven. Pas in het laatst van de veertiende eeuw is deze naam ook door de Nederlanders overgenomen.
Zoals we weten, heeft de Zuiderzee in 1932 officieel opgehouden te bestaan. De voltooiing van de Afsluitdijk ging gepaard met de invoering van de naam IJsselmeer. Vanaf het begin is er gediscussieerd over de vraag of men de inpolderingen in het IJsselmeer bij de bestaande provincies moest voegen of dat zij samen een nieuwe provincie zouden uitmaken. Uiteindelijk heeft men voor het laatste gekozen. In de plannen die tot deze provin- | |
| |
cievorming geleid hebben, bestond aanvankelijk onduidelijkheid over de toekomstige naam. Lange tijd heeft men als ‘werknaam’ Zuiderzeeland gebruikt, maar gelukkig is dit niet de officiële naam geworden. Daarvoor was hij te onpraktisch. Bij afbreking kon hij namelijk te veel aanleiding tot verwarring geven, en dat is nu eenmaal niet de bedoeling van een eigennaam. Aan de naam Flevoland kleven dergelijke bezwaren veel minder. Er bestaat dus een goede kans dat we er in vrede mee kunnen leven.
|
|