Fabelen(1842)–Pieter Jan Renier– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 14] [p. 14] VII. Het Peerd en het Veulen. Een Veulen zag op 't yz'ren spoor Een' reeks geladen' wagens glyden, Een stoomtuig snelde grollend vóór; O moeder! zei het, zie, nu ryden De menschen met geen' peerden meer! De zaken nemen goeden keer! Wat heil voor onz' natuergenooten, Steeds, sinds onheugelyken tyd, Tot nu, gespoord, gezweept, gestooten! Gewis, dat ge ook te vreden zyt, Dat ge ook met blydschap moet bemerken Eene uitvinding, die ons voor werken En slaefschen dwang behoeden moet. - Myn kind! zei 't peerd, gy vat niet goed Waer onz' belangen zyn gelegen: Want, zonder werk, wordt niets verkregen. Vorige Volgende