Het verzenboek van Lijsje(1928)–Elisabeth Reitsma– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] Bootje varen. Zittend aan den waterkant, Van den klaren vijver. Met de voetjes bloot in 't zand, Praten ze vol ijver. Kleine bootjes af en aan, Met een zacht geklater. Maken rimpelig een baan, Over 't koele water. ‘Laten we in zoo'n scheepje gaan!’ Smeekt opeens klein Lijsje. Vlug roept Tjit den bootsman aan. Dat werd pas een reisje. Drie Matroosjes met hun zus, In zoo'n drijvend huisje, Hè, wat vinden ze dat knus, Lachen in hun vuistje. En ze wuiven naar den kant, Naar hun moes en paatje. ‘Oh, hoe klein wordt nu het land, Net een kleurig plaatje!’ [pagina 19] [p. 19] Vorige Volgende