Van vier vroolijke klantjes in het zouteland(1928)–Elisabeth Reitsma– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] [pagina 9] [p. 9] Aan 't strand 1 Wat valt er aan 't strand zooal niet te doen? Ravotten en spitten en graven! Bergen en kuilen, een fort met een vlag, Met emmers vol zeewater draven. 2 De schelpjes liggen voor 't grijpen klaar, En huisjes van alikruikslakken, Bewaar ze maar goed voor als 't winter wordt, Om doosjes mee te beplakken. 3 Baden in zee tusschen golven van schuim, Die patsen langs rug en langs beenen, Je gilt van de pret en een beetje van angst, Maar die is toch gauw weer verdwenen. 4 Pootje baden; met een schepnet Garnalen en zeesterren vangen, Als je geluk hebt, blijft wel eens een krab Tusschen de mazen in hangen. 5 Vliegers oplaten en bokje stavast, Voetje of handje ballen. Ben je wat moe, geen nood! dan maar vlug Languit in 't zand neergevallen. 6 Zeeschepen en de visschersvloot, Komen voorbijgevaren. Je denkt aan de Ruyter, soest over Piet Hein, Slaapt in als een held van de baren. Vorige Volgende