De nieuwe Harleveense doedel-sak
(1721)–Casper van Regten– Auteursrechtvrijkweelende boere-deunen, minne-klagten, harders-zangen , drinkliederen, en klugten. Alle op bekende voysen
Stem: De Mars van Marrelenburg. Of: Wat mag dog zyn de reeden.
Iaap.
Ach alderwaerste Lysje,
Pronk en schoonste van het Land,
En help mijn nu een Rysje,
Eer u Minnaer raekt van kant,
Wyl ik door Vuurig Minnen,
Bran als Etna van binnen,
Dus toon gena, Eer ik verga,
En laat het Ia
Woortjen eens Vloeijen uyt u Mont,
Over die Ambroosyne gront,
| |
[pagina 80]
| |
Dan wert mijn hert, Bevryt van smert,
Wen gy men maekt gesont.
Lysje.
Soek jy met mijn te mallen,
Iapik Buer je bent verkeert,
Dus wilt niet langer kallen,
Schoon dat u een siekte deert:
Laet die een aer geneezen,
‘k Wil geen doctores weezen,
Mijn Medisyn is gaet van mijn:
Dan werje Ryn;
Of gaet na Doctoor Bier en Broot,
Die sal u helpen uyt de noot,
Of na Ian Stront, die meenig wont,
Kan helpen voor de dood.
Iaap.
Gut Meyt wilt zo niet foppen,
Of Iaap krynen moet nog voort,
Dat zweer ik by de Kloppen,
Die zo meenig Paap bekoort,
Ian Stront kan mijn niet helpen,
Nimand kan mijn Min stelpen,
Als gy alleen, die ‘k ongemeen,
Bemin met reen,
Wyl ik gewent ben door ‘t gezigt,
Van u dat staag schiet schigt op schigt,
In mijn Ionkhert, Genees mijn smert,
‘k Blyf dan tot u verpligt.
Lysje.
Foey foey wat henkers liegen,
Iy schaamt jou ook niet een sier,
Of wil je mijn bedriegen,
Met loogens ik loof het schier,
Wie kan zoon praat gedoogen,
Van schigten in mijn oogen,
| |
[pagina 81]
| |
‘k Loof vast je zijt u sinnen kwyt,
Terwyl je vryt,
Ik sou jou raden waerde Vrind:
Dat gy eer gy een Maeght bemind;
Eerst leert u les, By een Matres?
Gy praet als heel ontzint.
Iaap.
ô Schoonste van de Fvrouwen:
Daer natuur alleen op praalt,
Wil die zaek aers ontvouwen,
Wyl gy hem verkeert afmaelt:
De schigten sijn de vonken,
Die in u oogen lonken,
Ik bid sta af je bent te straf,
Eer ik in ‘t Graf,
Moet daelen als een martelaer:
Laet ik met u tog sijn een Paer:
Zo niet ik zal door ongeval,
Nog sterven dat is klaer.
Lysjen.
Ik mag u praet niet hooren,
Daerom meen ik heen te gaen:
Dus is ‘t moeyten verlooren;
Ik ga gy kunt blyve staen.
Iaap.
Wilt nog een luttel spreeken,
ô Bloet zy is geweeken,
Help Venus Soon kom van u tgroon,
Eer ik tot loon,
Mijn eyge neus bijt van mijn bek:
Hou Iapik wor beget niet gek,
Soek blanke Bregt: Sy is niet slegt
Maer net en wonder krek.
|
|