De nieuwe Harleveense doedel-sak
(1721)–Casper van Regten– Auteursrechtvrijkweelende boere-deunen, minne-klagten, harders-zangen , drinkliederen, en klugten. Alle op bekende voysen
Voys: Wanneer de Zon in ‘t Morgen-Rood.Waar dat ik dwaal waar dat ik ga,
Ik kan mijn Lief niet vinden,
| |
[pagina 17]
| |
Of sou mijn schoone Silvia,
(Waard dat ik haar dus Minden)
Verslonden sijn van een wild dier,
Ik ben vol angst om dat sy hier.
Van niemant is vernoomen,
Dog ik wil soeken tot ik haar,
Eens vind of ergens word gewaar,
o Goon! ik ben vol schroomen.
Maar sagt wie komt daar ginter aan,
Sien ik haar vee daer niet loopen,
o Ia! daar komt sy door de Laan,
Altans ik wil het hoopen,
Haar Vee versaamelt sy by een
Daar komt die schoonen trots Heleen,
Ik wil haar vaardig Groeten,
In deese Blyde Mortgen stont,
Die mijn haar byt sijn weeder gond,
En mijn druk wil versoeten.
Ik groet u waarde Herderin,
Wer komst myn siel verheugden,
Ey laat ik u uyt suyv’re Min,
En ook van eer en Deugden,
De Nektar suygen van u mont,
o Regte Ambrosijne gront,
Mogt mijn ‘t geluk gebeuren,
Dat gy eens wier mijn Egte Vrou,
Ik schonk o schoonen u mijn trou,
En waar bevrijt van treuren.
Silvia.
Ey Herder staak soon lompe praat,
Wy sijn te Ionk van jaaren,
Ook ben ik nog het minst in staat,
Om met een Man te paaren,
Want ik weet van de Min nog niet,
En hou mijn uyt sijn zwaar verdriet,
| |
[pagina 18]
| |
‘k Lach om sijn pijl en kooker,
Soek jy een ander waarde vrint,
Die u so wel als gy haar mint,
Of wagt u van die stooker.
Coridon.
Ag! Pronk en alderschoonste Maagdt,
De jonkheyt past het Trouwen,
En wijl de schoonheyt mijn behaagt,
So wil ‘k op u gunst Bouwen,
Vergun mijn dan het woortje ja,
Eer dat ik sterf door ongena,
‘k Sal noyt een aar beminnen,
Daarom neemt dese Diamant,
Op trou o alderwaarste! pant,
En schoonste Herderinne.
Silvia.
Het geen je segt is dat opregt,
Dan wil ik mijn begeven,
Met u o Coridon in d’egt.
Coridon.
o Ia! mijn Lief mijn leeven,
Ik sal getrou sijn tot de doot,
Ons beyde rukt in Karons Boot,
Ik kus daar op u Koonen,
Dats een, dats twee, dats drie, dats vier,
Waar blijft de Schenker vol plysier,
Om Baghus nat te toonen.
| |
Besluyt.Komt nu genooden vlegt een krans,
En wil dit paar geleyden,
En maakt nu al te saam een dans,
Ter eeren van haar beyden,
Kom Musekanten stel nu snel,
| |
[pagina 19]
| |
U Snaaren dat de klank gaat wel,
En wilt in ‘t Bos eens kweelen,
Waagt mee een kans eer ‘t u berout,
Wie sou de trou verveelen.
|
|