| |
| |
| |
Troosttoonen, Over het Afsterven van de Deugdminnende en Godvrugtige Juffrouw, Katharina van de Kapelle, Ontslaapen den 9. van Louwmaand 1719. binnen Leiden.
IS dan die braave ziel het sterflyk deel onttoogen?
Op vleug'len des geloofs ten Hemel ingevloogen?
O! jaa, zy zegepraalt, zy leeft en zweeft om hoog.
Zy ziet haar Bruidegom met een onsterflyk oog.
Zy smaakt het hoogste goed, in Kristus uitverkooren,
Geniet de zaligheid, voor de eeuwen haar beschooren,
Zy gloort, en juigt, en praalt, en prykt, en torst op 't hoofd
| |
| |
De kroon der heerlykheid, die alle glansen dooft.
Zo houd de Godsvrugt nog haar oude prys en waarde!
Al wie Jehova's wil opvolgt en eert op aarde,
En naar zyn voorschrift leeft, verkrygt het grootste loon,
En zit met Jezus, zyner Heer, in 's Hemels troon.
Hoe zalig zyn die dôon, die in den Heere strerven!
Die voor het traanendal het zalige beërven!
Geen waereld, vol geween, stoort daar de zoete rust;
Daar wort de leevenstoortze en fakkel nooit geblust.
Is dan uwe Egtgenoot uit uw vernoegende armen,
Heer Ravestein, gerukt, daar handgewring, nog karmen,
Gezugt, geklaag, geschrey, gebeeden, nog geween
Van vriend of van gebuur haar hielden hier benêen?
Ik deel wel in uw smart; mar wil haar vreugd niet stooren,
Zy kan in 't Hemelhof uw wenschen dog niet hooren,
Zy lagt nu van om hoog met 's waerelds ydelhêen,
Zy leeft in weelde, en wenscht niet weer te zyn benêen.
Zy treed nu moedig al het aardsche met de voeten,
Daar 't haar gebeuren mag haar Hemelvorst te groeten,
Zyn heerlykheid te zien in 't ongenaakbaar ligt.
| |
| |
Alle aardsche glans wort zwart by zulk een groot gezigt.
O! zalig zy, die dus, op haaren zeegewagem
Van een opregt geloof, het sterflyke is ontdraagen.
Zy smaakt de vrugten nu van haare lydzaamheid,
En erft het Koningryk, voor de eeuwen haar bereid.
Scheur dan niet langer van misbaar uw boezem oopen:
Stop op uw traanenvloed, gy hebt met haar te hoopen
Het zelfde blyvend goed: Gods wil zy uwe wet!
Hy is het deel van dien, die op zyn wegen let.
Gy, braave Dogters van zo'n têergeliefde Moeder,
Die door geween versmelt; Jehova, 's leevens Hoeder,
Zy uwe sterkte en troost! hy heele uw wrange smart,
Verligte door zyn Geest uw bang beangstigt hart!
Gy hebt uit 's Moeders borst de godsvrugt ingezoogen,
Zy leeft in u, haar kroost: ey! wilt uw traanen droogen,
En maatigen uw rouw: uw God, Jehova, leeft,
Uw Bondgod slaat en wond, hy heelt, hy neemt, en geeft.
Uw waarde Moeder leeft, en zy zal nog wêer leeven,
Ook zelfs naar 't lichaam, schoon het nu heeft moeten sneeven
| |
| |
Door de onverzoenb're dood, haar ziel rust in den schoot
Van Jezus, haaren Heer, die zo leeft, is niet dood.
Indien gy voortgaat om den heirbaan op te streeven
Van deugd en godsvrugt, zultge op yders tongen zweeven.
De deugd, de zuiv're deugd, is dog haar eige loon,
Braveert het ydele, zy volgt Gods heilgebôon,
Rust zig ten stryde toe, om moediglyk te kampen,
En tart in trotst vol moed alle ongeval en rampen.
Jehova zy uw deel, uw Borgt, uw hoogste goed,
En veilige u voortaan voor druk en tegenspoed!
|
|