| |
| |
| |
Op het Smartelyk Afsterven van myn têergeliefde Moeder, Katharina van de Kapelle, In den Heere ontslaapen in het vierenvyftigste Jaar Haarer Leeftyd den 9. van Loumaand 1719.
TReur, Aarde, Hemel, treur, helpt, Bossen, helpt my weenen,
Terwyl de Leevenszon, van die my heeft gebaart,
Voor eeuwig ons ontduikt! heeft, heeft, zy uitgescheenen?
Wie treurt niet met myn ziel? wie, wie, is zo ontaard,
| |
| |
Die thans myn naare zugt, myn ziele klagt, durft wraaken,
Daar Atrops strenge vuist zo'n enge band ontknoopt?
Wie durft myn Melpomêen in haare zugten laaken,
Daar ze in een traanenbron haar doffe schagten doopt?
Myn Moeder is geweest. O! jammerlyke toonen:
't Gemarteld lyf bezweek: myn Moeder is niet meer!
Vlegt, droeve Zangeres, vlegt nu Sypresse kroonen:
Barst, barst in zugten uit, de wonde is al te teer,
Om met myn naar geklag de wolken niet te klieven.
Myn Moeder is geweest! ô! naare, ô! droeve dag,
Die thans myn moede Geest met wond op wond kon grieven.
Myn Moeder is gegaan! ô! onherstelb're slag.
Hoe kraaken door 't geknars myne afgematte leeden!
Zy, die my heeft gebaart, zegt eeuwig my vaar wel!
Naa dat zy, weeken lang, door doods geweld bestreeden,
Verteerd ten grave daalt. O! dood, hoe hart en fel,
Hebt gy haar nêergevelt met al te wreede slagen?
Myn Moeder bukt voor U, eerbiedigt uw gebôon!
Treur, Aarde, Hemel, treur, help, help my eeuwig klaagen,
'k Zal altoos zugten, reeds aan droef geschrey gewoon!
| |
| |
Maar zagt, wat zwarte mist beneevelt al myn zinnen?
Wat treure ik, zonder hoop? 't is tyd, myn geest herstelt,
't Is tyd, Jehova 's hand en raadsbesluit te minnen.
De dood heeft, op Gods wenk, myn Moeder neergevelt,
Myn Moeder weggerukt, in weerwil van ons karmen:
Jehova sloopt de tent, zuslang van haar bewoont,
Jehova rukt dien Schat voor eeuwig uit myne armen,
Terwyl zy endloos juigt, met hemelglans bekroont.
Haar zilverblanke deugd, haar onbesprooke leeven,
Trompetten steeds by elk haar roem en glorie uit.
Gelukkig, die vernoegt, door 't stargewelf mogt streeven.
Gelukkig die nu bralt als Jezus zuiv're Bruid!
Gelukkig is haar ziel het zwakke lyf onttoogen.
'k Herdenk met zielvreugd haar welvernoegde taal.
Ey! ween niet, droog, myn Kind, droog, droog uw schreiende oogen,
Gy ziet my reeds verlieft op Jezus zeegepraal.
Vaar wel, teerhartig Kind, 'k zal vroolyk van u scheiën.
'k Ren, juichende, u voor uit op 't zalig Hemelspoor.
| |
| |
Ook gy, myn Katharyn, zult met de Hemelreiën
Ook juichen voor Gods troon, en 't zalig Eng'len Koor
Begroeten, als uw loop, hier vroolyk afgeloopen,
U zal het wit doen zien, waar op gy moedig staart.
Ey! ween niet om myn vreugd, wil op Gods goedheid hoopen
Dank, dank myn Schepper, die zuslang my heeft gespaart.
Myn Kind, betreur my niet, 'k zal eeuwig zeegepraalen,
Gedost in 't zuiver wit, stop op uw zilt getraan,
Vorst Jezus knikt my toe uit Sions Hemelzaalen,
'k Zal op de wolken treen, 'k zal bly ten reyë gaan
By 't vlekloos Geestendom: troost, troost u in myn sterven.
God zeegene U, myn Kind, vrees eeuwig voor zyn magt,
Zo zult gy steeds van Hem al 't wensch'lyk goed verwerven.
Vaar eeuwig wel, myn kind, God sterke U door zyn kragt!
Hier zweeg de veege mond. O! zoete, ô! Hemelreeden,
Tot troost in myn verdriet, tot stremming van myn druk.
Praal eeuwig, groote Ziel, gedost in staatzy kleeden,
'k Beny door laf getraan niet langer uw geluk.
En gij, Myn Vader, die, gedrukt door de eige rampen,
| |
| |
Uw Egtgenoot betreurt, rust in Jehova's wil!
Uw lieve Zielsvriendin zag 't uiteind van haar kampen
In 't naad'ren van de dood, draagt u bedaart en stil.
Gy zult, gy zult met haar eens vroolyk zegevieren
In Salems vreedestad, gekroont met Hemelpraal,
Daar, daar ge eens eeuwig draagt nooit dorrende lauwrieren,
Daar, daar ge uw Schepper pryst met Serafyne taal.
Myn Zuster, ey! schep moed, strem, strem uw zilte traanen,
Uw Moeder leeft om hoog, verlost van al haar smart.
't Is waar, gy zaagt met my die Zon voor altoos taanen,
Ook my drukt deeze slag op 't teer en buigzaam hart,
Ook my treft deeze smart; dog denk met welke straalen
Die groote Ziel thans gloort, ons sterflyk oog ontrukt.
't Is tyd, 't is meer dan tyd, zet, zet uw droefheid paalen,
Haar deugd, haar zuiv're deugd, blyve ons in 't hart gedrukt!
't Voegt ons te buigen voor Jehova's zeegb're magten.
Het past ons in Gods raad te rusten: ey! bedaar,
Herstel uw moede ziel en afgesloofde kragten,
| |
| |
Denk, hoe uw Moeder juicht, ontrukt het doods gevaar.
Jaa, zaal'ge Ziel, gy leeft om eeuwiglyk te glooren,
Gy smaakt voor Jezus troon het eeuwig zielsbanket,
Uw Zon, uw Leevenszon, aan beeter kim herbooren,
Praalt zonder ondergaan, schynt zonder damp of smet:
Terwyl uw naam, uw deugd, onsterflyk zal zweeven
Op wieken van de faam, leef eeuwig voor Gods troon!
Terwyl we, in God gerust, op 't eige voetspoor streeven,
Ter tyd dat zelfde heil ook ons wort aangeboôn.
Katharina Lusia van Ravenstein.
|
|