| |
| |
| |
Silvy en Hexa
‘Pak het, Hexa, pak het.’
Het meisje gooide de stok achter in de tuin en de bruine halfras hond rende erachter aan om het te zoeken. Even later kwam hij kwispelend naar haar toegelopen, trots liep hij met de stok in zijn bek en deponeerde het voor haar voeten.
Ze bukte zich en gaf de hond een aantal klopjes op zijn rug en aaide hem daarna over de kop. Het beest tilde zijn kop op en likte haar over haar ene arm.
‘Nu gaan we krijgertje spelen, ik moet je pakken’, zei ze en begon achter de hond te rennen.
Haar vader had Hexa als puppie genomen, zij was toen een klein meisje van nauwelijks drie jaar oud. Ze waren samen opgegroeid, want zij had alleen maar twee oudere broers en die speelden met hun vrienden. In de buurt had ze ook geen leeftijdsgenoten, al haar buurmeisjes waren stukken ouder dan haar. Natuurlijk kwamen haar nichtjes en neefjes af en toe op bezoek, of zij ging bij hun blijven, maar dat gebeurde meestal in het weekend of in de vakanties. Door de week speelde zij met Hexa, dat deed zij al vijf jaren lang. Het was geen wonder dat zij erg aan elkaar gehecht waren en dat zij elkaar op bijzondere wijze schenen te begrijpen.
Ze rende achter het beest, opzettelijk liet Hexa zich inhalen, op het laatste moment nam de hond echter een korte sprint, zodat het meisje net weer misgreep.
Op gegeven moment sprong ze op de hond en luid lachend rolden hond en meisje over de grond. De
| |
| |
| |
| |
hond stond op, hijgend van de warmte. Zij wilde ook hijgend van vermoeidheid opstaan. Ze stond al bijna recht toen een vlammende pijn uit haar onderbuik door haar lichaam schoot. Ze gilde en viel achterover, haar lichaam ging hijgend op en neer, niet alleen van vermoeidheid, maar ook van pijn.
De hond keek verbaasd naar haar, even snuffelde hij aan haar gezicht.
‘Hexa, Hexa, ga mama roepen, ga d'r roepen, ik heb pijn, pijn, ik kan niet opstaan.’
De hond liet een jankend geblaf horen.
‘Ga dan..........vlug......’, zei ze met horten en stoten, ze wees daarbij naar het huis, terwijl zij zich moeizaam op haar ene zij draaide. De hond sprong op en rende naar het huis. Voor de keukendeur bleef hij staan, hij hoorde geluid van borden en glazen die werden afgewassen. Luid begon hij te blaffen.
‘Koest Hexa’, klonk een vrouwenstem van binnen, ga toch met Silvy spelen.’
Even stopte de hond met blaffen, bij het horen van de naam begon hij weer te blaffen, nu jankend, met hoge pieptonen.
De vrouw binnen liet haar vaatwerk even staan en maakte met haar natte handen de keukendeur open. De hond sprong op haar af en rende daarna in de richting van de achtertuin, terwijl hij steeds omkeek naar de vrouw. Halverwege stopte hij, rende terug, sprong tegen de vrouw en rende weer de tuin in.
‘Waar is Silvy?’, vroeg de vrouw.
De hond blafte met korte, jankende stoten.
Ze veegde haar handen aan haar schort dat zij voorhad
| |
| |
| |
| |
en liep de achtertuin in en zag meteen haar dochter op de grond liggen. Ze rende op haar af, knielde vlak bij haar en vroeg angstig:
‘Silvy, Silvy, wat is er, ben je gevallen, heb je je bezeerd?’
Hijgend van pijn zei het meisje:
‘Pijn, pijn, hier in m'n buik, hier’. Ze wees naar haar onderbuik, rechts van haar navel.
‘Kom naar binnen, ik til je wel op, ik moet je vader bellen, je moet direkt naar de dokter.’
Het was overvol bij de dokter, de wachtkamer puilde uit. Gelukkig kon haar vader de zuster overtuigen dat het een spoedgeval was, je hoefde maar naar Silvy te kijken om te weten dat het waar was.
De dokter beluisterde haar hartslag en haar longen, keek met een lichtje in haar ogen, liet haar haar tong uitsteken en zei:
‘Ze is volgens mij ongelukkig gevallen, ik zal U een zalfje voorschrijven, U moet dat flink insmeren op de plek waar ze pijn heeft.’
Hij gaf hun een recept.
In de auto zei ze:
‘Pappie, ik ben niet hard gevallen, ik heb al een paar dagen een stekende pijn in m'n buik. Eerst was het onder mijn navel, toen ging het weg, toen kwam het weer en steeds verschoof het naar rechts.’
‘Waarom heb je dat niet aan de dokter verteld zonet?’
‘Hij heeft me niets gevraagd, hij had zo een haast, ik dacht dat het niet belangrijk was.’
‘Je moet altijd alles vertellen aan de dokter, hij zal | |
| |
weten wat belangrijk is. En tijd moet hij hebben, daar moet je niet naar kijken.’
Haar vader was toen naar het Akademisch gereden, zijn jongste broertje liep daar stage, hij was bezig af te studeren als arts. Hij was in de Opname-afdeling. Silvy moest even op een bank zitten wachten, terwijl haar vader haar oom probeerde te bereiken. Ze hoorde een loeiende sirene dichterbij komen, ze zag een ambulance stoppen, snel werd er een brancard uitgerold, twee broeders stootten het de opname afdeling in. Silvy zag een jongen erop liggen, zijn gezicht droop van het bloed en de rest van zijn lichaam leek eén grote wond.
Ze vergat even haar pijn toen ze al dat bloed zag.
Naast haar zag ze mensen met verwondingen, de ene had zijn vinger in een deur geklemd, de andere zat alleen maar te hoesten, een derde had een grote schaafwond aan zijn knie, een vierde had iets aan z'n pols, zo ging het door.
‘Silvy, kom’. Ze stond op en volgde haar vader. Ze hoorde een vrouw achter haar mopperen, die vond dat zij met haar zoontje al lang daar zat en dat Silvy zonet was binnengebracht en al werd geholpen.
‘Dag oom Rudolf’, zei ze tegen de man in het wit.‘Dag Silvy, ga hierop liggen, je vader vertelde me al wat er is gebeurd’.
Hij drukte zachtjes rechts van haar navel, een felle scheut pijn schoot door haar lichaam, ze gilde het uit. ‘Zo, zo’, mompelde haar oom. Hij nam haar temperatuur op en betastte de pijnlijke omgeving. Die voelde | |
| |
duidelijk warm aan.
‘Ze moet direkt worden opgenomen, ze heeft een acute blindedarm.’
‘Wat is dat?’, vroeg Silvy met een angstig stemmetje. ‘Ach, een doodlopend stuk van je darm in je onderbuik, die heet appendix, is gaan ontsteken en gaan opzwellen. We moeten hem wegsnijden, voordat hij bost, want anders ben je zo dood.’
‘Wat gaat met me gebeuren, oom Rudolf?’
‘Nou, een kleine operatie, een paar dagen rust en je bent weer de oude. Je bent op tijd hier gekomen, nog een dag en het was misschien te laat..............’
Silvy werd nog dezelfde middag geopereerd en het hoeft niet verteld te worden dat haar ouders en haar twee broers vol spanning zaten. In de namiddag gingen ze naar het ziekenhuis. Toen ze met de auto wegreden zei Albert, de oudste:
‘Hexa is over de poort gesprongen en rent achter de wagen.’
Vader stopte de wagen en Albert moest samen met Harry, de andere broer van Silvy, Hexa terugslepen naar het erf, ze maakten de hond vast aan de ketting. Het beest begon aan de ketting te rukken en jankte luidkeels.
Silvy maakte het goed, de operatie was succesvol geweest, ze sliep als een roos als gevolg van de narcose, de verdoving, die ze had gehad.
De volgende ochtend gingen Albert en Harry Silvy opzoeken, het was zaterdagochtend, ze waren vrij van school. Aangezien het ziekenhuis niet zo ver van hun huis lag, gingen ze met de fiets.
| |
| |
| |
| |
Ze waren nauwelijks een minuutje op weg of Harry zei opeens tegen Albert:
‘Dat beest rent weer achter ons.’
Albert keek om en zag Hexa achter hun aanrennen met de tong uit de bek.
‘Ai boi, ook dat nog, straks rijdt een auto hem omver.’ ‘Ik ben niet van plan te stoppen en dat beest terug te slepen naar huis’, zei Harry.
‘Dan rijden we maar door.’
Hexa volgde hun naar het ziekenhuis, de rit duurde zo een tien minuten. Hexa zorgde er wel voor op het trottoir te rennen als het verkeer te druk werd en bij kruispunten zorgde het beest samen met de jongens over te steken.
Bij het ziekenhuis lieten de jongens hun afgesloten fietsen in de fietsenstalling. Hexa stond er snuffelend bij. Ze liepen naar de portier, lieten hun bezoekkaart zien en werden doorgelaten.
‘Hoor'a dagoe’, hoorden Harry en Albert de portier achter hun schreeuwen. Ze zagen Hexa het terrein van het ziekenhuis oprennen. Ze deden alsof ze de hond niet kenden.
Die middag mocht Silvy samen met een zuster op de gang buiten lopen. Ze had nog wat pijn, maar die was afkomstig van de hechtingen van de operatiesnee. Ze genoot van het uitzicht, ze kon bijna de hele Sophie Redmondstraat zien, ze zag het Regeringsgebouw, de Hakrinbank en de Watertoren. Ze verbaasde zich dat er zoveel groen te zien was; thuis had ze een boek, waarin luchtfoto's van buitenlandse steden te zien waren.
| |
| |
Je zag daar alleen maar asfalt en beton, bijna geen planten, geen groen. Ze keek naar beneden, het grasveld vóor het ziekenhuis was een groene massa. Ergens daarop zag ze een bruine hond. Ze keek scherper, ze was echt niet zo hoog dat zij niet kon zien dat het Hexa was.
‘Kijk zuster, dat is Hexa, mijn hond. Hoe is die hier gekomen?’
‘Jouw hond? Er zwerven hier veel honden rond, we hebben zelfs last van ze, ze verstoren de nachtrust.’
‘Ik weet zeker dat het mijn hond is, ik zal U wijzen.......Hexa........Hexa........’, schreeuwde ze.
‘Niet zo hard schreeuwen, je hebt een wond in je buik.’
De zuster zag hoe de hond was opgesprongen, luid blaffend stond hij daar kwispelstaartend met z'n kop de lucht in op het grasveld voor het ziekenhuis.
‘Werkelijk dat is jouw hond, wat een trouw beest,’ zei de zuster. ‘Maar stuur hem op de een of andere manier weg, want ze zijn bezig die straathonden die hier rondhangen op te ruimen’.
‘Mijn gunst, dat niet met Hexa........Hexa, Hexa, ga naar huis, naar huis’ zei Silvy, ze stond vlak achter het ijzeren traliewerk en wees met haar hand met uitgestrekte vinger door de ijzeren spijlen richting straat. De hond zat met gespitste oren te luisteren en te kijken. ‘Kom, je moet naar binnen. Straks als het bezoekuur is, kan je weer een beetje lopen,’ zei de zuster.
De hond zag haar niet meer, even bleef hij kijken, toen draaide hij zich om, liep het ziekenhuisterrein af en volgde zonder zich te vergissen de weg naar huis.
Silvy moest nog drie dagen in het ziekenhuis blijven,
| |
| |
| |
| |
al die drie dagen stond Hexa vroeg 's morgens en 's middags op het grasveldje voor het ziekenhuis te wachten. En steeds was het een vreugdevol geblaf als hij Silvy zag. De zusters en de andere patiënten van de afdeling spraken erover, ze vonden het vertederend om te zien hoe mens en dier aan elkaar gehecht konden raken en elkaar trouw bleven.
Het hóeft geen betoog dat het voor Silvy na die dagen in het ziekenhuis een vreugdevol weerzien was, niet alleen met haar familiegenoten, maar zeer zeker ook met Hexa.
|
|