| |
| |
| |
Harold in het weiland
Harold speelde in z'n eentje in de tuin, zijn vader had niet lang geleden een zandbak voor hem gemaakt.
Harold was een paar maanden geleden samen met zijn ouders en zijn zusje Monique, hier komen wonen. Dit was hun eigen huis, na jaren van hard werken en sparen hadden Harolds ouders eerst een perceel kunnen aflossen, om daarna een leuk huis daarop te bouwen.
Wat had zijn vader zich tijdens de bouw van hun huis toch geërgerd. Dan had de aannemer problemen met zijn arbeiders, dan moest hij meer geld hebben voor het verder afbouwen van het huis, dan was er geen cement, dan dit, dan dat.
Gelukkig was alles toch tot een goed eind gebracht en na een verhuizing in een ‘inhuizing’ waren ze hun eigen huis gaan bewonen. Met het scherpzand dat bij het bouwen was overgebleven, had Harolds vader een flinke zandbak gevuld. Het was gevormd door overgebleven en half gebroken bouwstenen in twee rijen op elkaar te stapelen in de vorm van een vierkant.
Harold speelde alleen; zijn zusje kreeg nu haar pap. Harold keek naar de andere huizen in de buurt, daar woonden misschien wel leeftijdgenootjes van hem, maar die kans was klein. Er stonden wel wat huizen maar het was een nieuwe buurt en er werd op drie plaatsen tegelijk in de omgeving gebouwd.
Terwijl hij op de rand van zijn zandbak stond, kon Harold door het gaas van de schutting op straat kijken en op de percelen naast. Dat waren nog blote kavels en ze | |
| |
vormden nog een stuk weiland waar enkele koeien graasden.
Aan de andere kant van dat weiland, vier blote kavels verder, werd er gebouwd. De mensen hadden gisteren opo oso gevierd, de Surinaamse vlag wapperde trots boven een construktie van houten latten.
Harold voelde zich eenzaam vandaag was hij vrij, hij zat op de kleuterschool, hoge fröbel. Hij kreeg zin om over het niet al te hoge hek te klimmen en dwars over het weiland, tussen de drie grazende koeien door te lopen naar het perceel waar er gebouwd werd. Daarna kon hij altijd via de straat teruglopen. Wat avontuurlijk zou het worden, hij deed zijn kaplaarsjes aan. Hij keek nog een keer scherp naar het in aanbouw zijnde huis, ja, inderdaad, hij zag enkele kinderen voorop spelen. De auto van hun ouders stond op straat geparkeerd. Om over het hek te springen, was geen probleem. Vanuit de hoekpilaar van de schutting liepen langs beide kanten van de hoek twee schuine pilaren, ze dienden als steun voor de hoekpilaar.
Langs de ene schuine hoekpilaar liep Harold de lucht in, hopelijk zag zijn moeder hem niet, gelukkig waren de keuken en de eetkaner aan de andere kant van het huis. Aan die kant was ook de poort en daarom kon hij niet daar boren. De grote poort was afgesloten met een ketting en moeder zou zeker horen als hij de ketting van de poort draaide. Hij stond nu boven bij de pilaar, wat had hij een mooi uitzicht. Een paar witte vogels fladderden om de grazende koeien heen. Zou hij springen? Het was toch aardig hoog. Harold stapte met een been over het draad, draaide zich om, hield de hoekpi-
| |
| |
| |
| |
laar stevig met beide handen vast en trok zijn andere voet over de schutting. Zich nog steeds vasthoudend, liet hij zich zakken. Het laatste stukje liet hij zich vallen. Zo, nu was hij in het weiland, nu was hij vrij, nu kon hij de koeien en dat huis en de kindertjes daar gaan bekijken. Voorzichtig liep hij het weiland in.
Harold zag niet dat zich boven zijn hoofd in snel tempo donkere wolken samen pakten. Het begon te waaien. Harold liep zonder naar de lucht te kijken verder het weiland in. Gelukkig had hij zijn kaplaarsjes aangetrokken, want het weiland zat vol met water. Verder moest Harold scherp uitkijken, want de grond was zeer ongelijk door de kuilen of kaw'foetoes die de koeien met hun poten in de modder hadden gemaakt. Zodoende was het weiland bezaaid met kleine eilandjes. Harold liep fluitend van eilandje tot eilandje te springen. Hij naderde één van de koeien.
Vlak voor zich zag hij een stuk touw dat om een struik was gedraaid. Aan dit touw zat de koe vast. Harold kreeg medelijden met dat beest dat de hele dag aan een touw was vastgebonden en alleen maar gras moest eten. De koe liep een afstandje, zwaar klotsten zijn poten in de drassige bodem. Plotseling stootte het dier een boeee-geluid uit. Harold schrok even van het geluid. Hij besloot verder te lopen. Ongeveer in het midden van het weiland was de grond wat hoger en er kwamen daar minder kaw'foetoes voor. Harold transpireerde, het was zo drukkend heet. Gelukkig begon het verfrissend te waaien, toen hij op het hogere gedeelte even uitrustte. Intussen was bijna de hele hemel bedekt met zwarte wolken. Harold merkte dat niet, zijn aandacht was ge-
| |
| |
| |
| |
trokken door iets wits op de grond. Hij raapte het op, het bleek de helemaal afgekloven schedel van een beest te zijn, het leek wel een rat te zijn geweest, gezien de spitse vorm van de snuit. Geboeid bekeek Harold de schedel; hij zag de oogholten, de neus met de vele, grillige holten en de kaak met al die fijne, kleine maar scherpe tandjes.
Het werd nog donkerder. Harold was onder een struik gekropen, daar vond hij nog meer botjes en beenderen. Hij probeerde zoveel mogelijk te verzamelen. Hij was van plan dit alles thuis te brengen en in zijn nieuwe kamer een goede plaats te geven. Wat was het toch lekker hier onder die struik, de bodem liep net als een grote kom naar beneden. Als je in die kom zat, werd je helemaal bedekt door de struik. Harold bleef zo een tijdje zitten, toen voelde hij plotseling overal aan zijn benen pijnlijke prikjes. Hij kroop snel zijn hol uit en zag dat een mooi aantal rode mieren druk bezig was hem te bijten. Hij had zeker vlak bij hun nest of er zelfs bovenop gezeten. Wild begon hij die venijnige beestjes van zijn benen af te slaan. Stel je voor, die mieren waren zo klein en toch konden zij een mens op de vlucht doen slaan.
Harold liep verder, de grond werd weer lager, en plotseling voelde hij dat hij wegzakte. Mijn gunst, drijfzand! flitste het door zijn hoofd. Het bleek gelukkig niet zo erg te zijn; met een zuigend geluid trok hij zijn ene laars uit de modder. Toen hij dat met zijn andere laars probeerde, schoot zijn voet er plotseling uit en Harold tuimelde achteruit.
Verbaasd krabbelde hij op, zijn laars stak daar parmantig | |
| |
in de modder, zonder iets erin. Voorzichtig lopend op zijn blote voet liep hij op de laars af en probeerde die uit de toko-toko te trekken. Het wilde niet lukken, de laars zat vastgezogen in de zachte blubber. Wat nu?
Plotseling woei een harde windvlaag over het weiland. Harold voelde fijne regendruppels, hij keek omhoog en zag de hemel bedekt met regenwolken. Het duurde niet lang of de regen viel in bakken neer. Eén felle lichtflits, gevolgd door een knetterende donderslag deed de aarde trillen. Harold zag niets meer, alles om hen heen was verborgen in de neersuizende regen, weer een flits, weer een donderslag. Harold schrok, hij keek niet waar hij liep en het volgende moment lag hij op de grond. Hij probeerde op te staan, maar de ongelijke weilandgrond deed hem terugvallen. Met veel moeite stond hij op, een vlammende pijn schoot door zijn lichaam, hij had de enkel van zijn blote voet gedraaid, het was verstuikt. Nu kon hij alleen maar strompelend vooruit komen. Maar hij wist niet eens welke richting hij liep, alles was nat en glibberig geworden. Weer gleed hij uit. Dit keer viel hij op z'n bibs. Radeloos bleef Harold daar in de modder zitten. Uit angst begon hij te huilen.
‘Mama, mama, waar ben je, waar ben je’, schreeuwde hij. Het geluid van zijn fijn stemmetje ging verloren in een donderslag.
‘Ik wil weg, ik wil thuis zijn, dalijk gaat de bliksem me raken.’
Een felle flits, het leek vlakbij. Harold wierp zich plat op de grond. De donderslag scheurde zijn oren zowat open. Hij stond op, hij moest verder. Met zingende oren strompelde hij verder. Zijn linkervoet deed hem
| |
| |
| |
| |
verschrikkelijk pijn. Plotseling zag hij voor zich een donkere vlek, levensgroot. Hij schrok zich lam, wat was dat, wat zou er nu gebeuren?
‘Harold, Harold, waar ben je?’ Angstig liep moeder het terras op. Grote regendruppels sloegen haar in het gezicht. Ze keek naar de zandbak. ‘Harold kom binnen, waar ben je?’, schreeuwde ze dwars door de regen. Een windvlaag trok het gordijn van regen op, ze zag eventjes de lege zandbak. Zijn plastic schepje en emmertje lagen er nog, maar Harold was niet te zien. Een bliksemflits deed moeder snel naar binnen gaan, het leek wel vlakbij. De donderslag deed het hele huis trillen. ‘Waar is hij, mijn God, waar is hij?’, zei moeder in zichzelf.
Zusje begon luid te blèren in haar wieg. Moeder suste haar, ze kalmeerde. Vervolgens rende moeder naar de keuken, pakte een paraplu, deed haar slippers aan en liep het erf op. Ondanks de paraplu werd ze toch nat, maar dat kon haar niet schelen. Ze liep het hele erf rond, maar Harold was nergens te vinden.
Snel rende moeder naar binnen, ze droogde zich niet eens af, maar rende naar de telefoon om vader op kantoor te bellen. Misschien wist hij raad. Moeder nam de telefoon op, ze hoorde niets anders dan geruis, net alsof het ook regende in de telefooncentrale. Ze sloeg op het toestel, het bleef maar ruisen. Woedend smeet ze de hoorn op de haak, zusje begon toen weer te huilen.
Niet wetende wat ze moest doen, liep moeder angstig op en neer door de huiskamer, met de huilende baby in haar armen.
| |
| |
| |
| |
‘Harold, mijn gunst, wat is er met je gebeurd? Laat de regen snel ophouden asjeblieft’. Buiten regende het onverminderd voort, bliksemflitsen en donderslagen wisselden elkaar af. Waar was Harold?
Die zwarte schaduw voor hem, wat was dat? Stijf van schrik bleef Harold kijken. De wind woei een wolk regen weg, een bliksemflits verlichtte de aarde. Daar stond, op nog geen vijf meter van hem vandaan, één van de koeien. Het beest had zijn kop naar beneden gebogen en stond zo de regenstorm te trotseren. Het stond vlakbij een struik. Voorzichtig liep Harold op het beest af, er vlakbij gekomen viel hij weer. De kop van het rund draaide zich naar hem. Dom en verbaasd keek de koe Harold aan.
Weer donderde het, de oren van het beest stonden stijf tegen haar kop gedrukt. Harold kroop door, totdat hij zich onder het beest bevond. Een koeiegeur sloeg hem tegemoet. Het beest draaide wat onrustig met haar kop rond, Harold kroop tussen haar poten door naar de struik, daaronder bleef hij zitten. Hij beefde over zijn lichaam, niet direkt van angst, maar meer van de kou.
Hij klappertandde.
De koe draaide haar kop in Harolds richting, dom bleef zij hem aanstaren. Harold stak zijn rillende hand uit en aaide de koe over haar snuit. Dat scheen het dier te bevallen, want het bleef rustig zo staan. Plotseling gooide zij haar kop de lucht in en dreunend weerklonk ‘boeeeeee’, Ondanks zijn moeilijke situatie begon Harold te lachen. De koe draaide haar gezicht weer naar hem toe en Harold ging door met het beest te aaien.
| |
| |
| |
| |
De regen hield op, even plotseling als zij begonnen was, het druppelde nog na als een fien'aling, maar dat hield moeder niet tegen. Ze pakte weer haar paraplu en ging het erf op. Bij de zandbak bleef ze staan, ze zag dat de bovenrand van het schuttinggaas bij de hoekpilaar wat naar buiten gebogen was. Ze wist dat Harold daar overheen geklommen moest zijn. Haar ogen richtten zich op het weiland. Daar, vlak bij een van de koeien zag ze een klein figuurtje.
‘Haaroold’, gilde ze. Ze zag hem opkijken. Hij zwaaide met zijn ene armpje, met de andere hield hij de koe vast. Langzaam zag ze hem toen naar de straatkant lopen, wat liep hij vreemd. Wat was er met zijn voeten gebeurd? Waarom was hij het weiland ingegaan? Met al deze vragen in haar hoofd, snelde moeder naar de poort, deed de ketting er van af en rende de zandstraat vol plassen op. Een paar minuten later stond ze hijgend bij het weiland. Harold liep op haar toe. Even later stond hij voor de sloot die hem van zijn moeder scheidde. ‘Ik kan niet springen ma, mijn ene voet.........’
Moeder zakte tot bijna in de goot en trok aan de uitgestrekte armpjes van Harold. Even later stond hij op straat. ‘Ma, kijk, toko-toko op je benen’, zei Harold. ‘Ja maar heb jij jezelf gezien? Wat is er gebeurd? Waar is je ene laarsje? Waarom ben je over de schutting geklommen? Wat is er met je voet gebeurd? Heb je op iets getrapt?’
Boos keek moeder hem aan, terwijl ze naar huis liepen.
Harold kon niet alle vragen van zijn moeder direkt beantwoorden. Met horten en stoten kwam het hele verhaal eruit.
| |
| |
Toen ze de poort binnenstapten, wist moeder alles.
‘Je bent een vervelend jongetje, ik ging dood van ongerustheid, je hebt een flink pak slaag verdiend,’ zei ze boos. Harol kromp ineen, hij zag zijn moeder niet vaak zo boos.
‘Ik ga het nooit meer doen, mama’, fluisterde hij met een beteuterd gezichtje.
‘Ga je me nog pakslaag geven?’ vroeg hij daarop angstig.
‘Nou, ik zal deze keer over mijn hart strijken, je hebt je straf al gehad. Zo, ga je onmiddellijk verkleden, zet al die kleren in die emmer en vul water erin. Daarna zal ik je een flinke schoonmaakbeurt geven. Met die enkel van je kan je morgen nergens gaan, het is je eigen schuld.’
Even later stond Harold onder de douche, het leek één moment alsof hij in de regen stond. In zijn gedachten kwamen flitsen van die angstige minuten in het weiland terug. Harold had zijn les geleerd!
|
|