heid’, dit uit een eeuwenoud vertroebelde geest ontsproten wanprodukt, ook mensen zou aanspreken die niet trots waren op hun blonde haren en die het portret van hun grootvader in uniform en met helm niet bijna levensgroot in de kamer hadden hangen. En ze waren, bij al hun minder slechte bedoelingen, toch nog altijd overtuigde nazi's...
Zo waren er onder de leidende Duitse figuren in Nederland waarlijk nog enkelen, die wilden werken aan een grote toekomst voor onze universiteiten. In het toekomstige gereorganiseerde Europa en het groot-Duitse rijk zouden velen nodig zijn met een knappe kop en Duits bloed in d'aderen. Men droomde zelfs van de vorming van een Germaanse universiteit, waar Duitsers, Nederlanders, Vlamingen enzovoort in broederlijke eensgezindheid zouden samenleven.
Toen het einde van de oorlog in zicht was, waren echter de Nederlandse universiteiten gesloten of vrijwel leeg, de professorale katheders onbezet, een groot aantal van onze studenten als dwangarbeiders gevangen, maar minstens een even groot, zo niet groter aantal van hen, actieve en zeer actieve leden van het verzet.
Die Duitse droom is dus op niets uitgedraaid. Voor een deel kwam dat omdat de nazi-dromers, met hun even dromerige Nederlandse handlangers als bijvoorbeeld de secretaris-generaal van onderwijs, prof. Van Dam, niet voldoende rekening hadden gehouden met hun minder dromerige collega's bij de ss en de Sicherheitspolizei, zoals bijvoorbeeld Rauter.
Het kwam ook omdat de oorlog anders verliep dan zij gedroomd hadden. Hitlers rijk was bezig de oorlog te verliezen en toen het om de Duitse huid ging waren de dromen over Germaanse universiteiten allang niet belangrijk meer.
Maar een van de hoofdoorzaken was ook de gezonde Nederlandse houding van vele studenten, daarin al of weinig gesteund door de professoren. Ook in het universitair verzet deed zich het merkwaardige verschijnsel voor, dat de grote stuwkracht niet van de leiders maar van de geleiden kwam, niet van de professoren maar van de studenten dus, ook al geldt hier evenals elders, dat er onder de professoren mannen zijn geweest, wier namen in dit verband onvergetelijk behoorden te blijven. Maar wat is onvergetelijk in een tijd, waarin zelfs de Tweede Wereldoorlog even vaag schijnt te zijn als die over bijvoorbeeld de Spaanse successie, een paar honderd jaar eerder?
In februari 1943, dus nu twintig jaar geleden, ging het de Duitsers slecht. Zeer slecht. De debâcle van Stalingrad was een feit. De Russen waren in opmars. De geallieerden op de zuidelijke fronten eveneens. De Amerikanen in de Pacific ook. De Duitse steden werden niet alleen 's nachts maar ook overdag gebombardeerd. In Duitsland werd elke man en elke vrouw die nog maar een beetje bruikbaar was, gemobiliseerd. Slavenarbeiders, bijeengedreven uit de bezette gebieden, moesten hun plaatsen in de fabriek, op kantoor en op de boerderij innemen. Maar in die bezette gebieden groeide het verzet.
In Nederland verzetten zich steeds meer arbeiders tegen hun wegvoering naar Duitsland. De Duitse actie tegen onze artsen was mislukt. Nederlandse hand-