Gedichten(1906)–Hilda Ram– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 97] [p. 97] Lentelied De Lente naakt, de Lente naakt! Haar lieflijke adem vult de lucht: Een geurge walm, een zoele zucht, Waarbij de sluimrende aarde ontwaakt, Die, wat daar dood scheen, leven geeft En krachten leent aan al wat leeft! De Lente naakt, de Lente naakt! Het ruischt en bruist in mijn gemoed; Daar welt en zwelt een gansche vloed Van stil genoegen, vaak gesmaakt; Maar immer nieuw toch, immer zoet Als de aam, die de aarde ontwaken doet. [pagina 98] [p. 98] De Lente komt, de Lente komt! Een luchtig warme wasem speelt Op 't vale gras der weide en streelt En kust het, tot weer nieuw geblomt, In 't nieuw tapeet, zoo groen en zacht, Den blauwen hemel tegenlacht. De Lente komt, de Lente komt! En als de bloemen in het gras, Zoo bergen nieuwe vreugden ras Wat leed ter neder had gekromd. - Als 't weiland onder 't jong azuur, Zoo tiert mijn ziel in 't lentevuur! De Lente is daar, de Lente is daar! Een lauwe zefier koost en zoent Het dorre rijshout, tot het groent; Tot iedre bot van 't vorig jaar Een bladerrijke twijg ontvouwt En 't vooglenlied weer schalt in 't hout. De Lente is daar, de Lente is daar! Gelijk der boomen najaarsbot Vermurwt mijn hart in blij genot. 't Ontwaakt als uit een sluimring zwaar, 't Herleeft, herademt, juicht en mint: Heen is het leed! het heil begint! Vorige Volgende