geopend raam aan een ander, die buiten stond.
't Waren twee schelmen, die bezig waren te stelen, nadat ze den hofhond met een stuk worst vergiftigd hadden. 't Arme dier lag languit, dood in zijn hok.
De twee nachtridders ijlden het bosch in en verstopten hun buit in een hollen boom, waarna ze snel verdwenen. Ze konden dan later het valies weer vinden en meenemen.
Jocko en zijn vriend hadden van uit de struiken alles gezien.
‘Let eens op, dikzak,’ zei Jocko.
De aap nam de patronen uit de gevonden tasch en stopte die onder in den boom.
Een er van beet hij stuk, zoodat het kruit bloot kwam. Dat strooide hij in 't gat.
Martin stond alles van achter den stronk aan te kijken.
‘Nou opgepast!’ lachte Jocko; ging op zijn buik liggen, zoover mogelijk van 't gat af, nam een lucifer, streek hem aan en...
Bons! - - boem! - - pief paf! Een vreeselijke ontploffing volgde. De grond dreunde er van en als een kanon slingerde de boom het valies de lucht in. De dieren uit het bosch stoven verschrikt naar alle kanten heen.
Martin waggelde weg, zoo snel zijn logge pooten het toelieten, gevolgd door Jocko, die vlug was opgesprongen en nu vergenoegd uitriep: ‘Ieder 't zijne....