Speceryen-geur, ofte Eene verzaameling van uitmuntende gezangen(1735)–J. G., A. de R.– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] Levendig offer. Stem Psalm CXVI. I. Wat is de mensch, als enkel ydelheid! Ik zoek en wroet in 't duister als de blinden! Leer, goede God, my 't rechte toepad vinden, 't Geen my uit dit verwarde doolhof leid! II. Ik leg voor U, die hert en nieren kent, Myn hert en nieren open; wiltze proeven: Ik wil uw Geest, met voordacht, niet bedroeven, Die in myn ziel de Liefde heeft geprent. III. Maar wie doorgrond de dieptens van zyn hert: Wie kan de boosheid, daar 't van krielt, ontvouwen, Wie kan zich voor zyn vonden veilig houwen: Zo zyn oog door U niet geopent werd? [pagina 45] [p. 45] IV. Dies bid ik U, als een onnozel kind Zyn Vader bid, om hulp en troost verlegen: Schenk aan myn ziel uw Vaderlyken zegen; Zo ik genade voor uw' oogen vind! V. Zo Gy voorziet, dat ik, door valschen schyn Misleid, myn weg voor U ooit zouw verderven; Laat, voor dien tyd, my in uw' Liefde sterven: Die dood zal my meer vreugde zyn als pyn! VI. Doch zo Gy ziet, dat ik in alles tracht Uw Wil te doen; ontsluit myn hert en ooren: Dat ik my uws Wysheids Stem kan hooren; En voor haar deur wacht houden dag en nacht! VII. Immanuël, bid voor myn arme ziel, In deezen nood; dat God zich wil erbarmen, En zyn verlooren zoon in liefd' omarmen: Wyl ik weêmoedig voor Hem kniel! Amen! Amen! Vorige Volgende