De socialisten: Personen en stelsels. Deel 5: In de tweede helft der XIXde eeuw, eerste helft
(1875-1897)–H.P.G. Quack– AuteursrechtvrijIX.Die aanéénsluiting, die opvoeding der arbeiders tot een vaste partij, zou in Duitschland beginnen. Dáár had Lassalle de impulsie gegeven. Toen Lassalle 31 Augustus 1864 stierf, een maand vóórdat de Internationale werd opgericht, was de beweging onder de Duitsche arbeiders in vollen gang. Het was echter reeds meermalen gebleken, dat er verschil van inzicht tusschen Marx en Lassalle was. Wel is waar had Lassalle voor zijn opwekking der arbeiders voortdurend gebruik gemaakt van de formules, die Marx in zijn geschrift van 1859 ‘Zur Kritik der politischen Oekonomie’ had te-boek gesteld, en had hij dan ook - zie onze bladzijde 284 hierboven - behoorlijk dit erkend, maar Marx-zelf was toch niet geheel tevreden met de wijze waarop Lassalle zulks had gedaan. In de voorrede vóór het eerste deel van het ‘Kapitaal’ van 1867 uitte hij daarover later eenige bittere woorden. Hij sprak van groot misverstand van Lassalle wat betreft het begrip van zijn (Marx's) theoretische leerstellingen, al had Lassalle ze soms woordelijk overgenomen. Doch het verschil zat nog dieper dan Marx dáár aangeeft. Bij Lassalles leiding en bewer- | |||||||||
[pagina 465]
| |||||||||
king der arbeiders stond het nationale element op den vóórgrond. Lassalle hechtte daarbij aan het positieve begrip van den Staat, welk staats-begrip, aan de filosofie van Hegel ontleend, een Duitsche kleur droeg. De arbeiders-agitatie, door Lassalle begonnen, was heftig en hartstochtelijk bovenmate, maar beperkte zich tot de economische inrichtingen der maatschappij, en behield op de overige terreinen voeling met de moderne cultuur. Geheel anders ging Marx te-werk. Hij verwierp die begrippen van nationaliteit en van positieven Staat voor de arbeiders. Hij zocht zijn kracht in het Internationale element der werklieden. En hij brak met de geheele bestaande beschaving: het was een fase der ontwikkeling, de kapitalistische fase, die vernietigd moest worden. Tegenover het rechts-filosofisch standpunt van Lassalle handhaafde hij den zuiver materialistischen grondslag der menschelijke ontwikkeling. Wat Lassalle als fragment had behandeld, de economie der maatschappij, was bij Marx alles. Het zou nu in Duitschland allereerst een strijd en worsteling worden tusschen de twee richtingen van Lassalle en Marx: de nationale en de internationale strooming. In het begin, in 1864 en 1865, beteekende de invloed der Internationale in Duitschland zeer weinig. Het nationale programma van Lassalle werd daarentegen door de Duitsche arbeiders met geestdrift gevolgd. Doch na tien jaren van botsing en wrijving, in 1875, zou het blijken dat inderdaad Marx de richting van Lassalle had overwonnen.
Wij moeten een enkelen snellen blik werpen op dat drijven, woelen en strijden der twee socialistische richtingen in DuitschlandGa naar voetnoot1). Wat Lassalles partij betreft, zoo was zij, wat de leiding aangaat, in de eerste drie jaren na Lassalles dood in een toestand van verwarring. Het was een groote fout, dat Lassalle in zijn testament Bernhard Becker tot zijn opvolger in het voorzitterschap van het ‘Allgemeine deutsche Arbeiterverein’ benoemde. Becker was een bekrompen enge geest: hij twistte met de andere mannen van beteekenis van zijn richting, lag weldra geheel overhoop met de gravin von Hatzfeldt, wier steun men toch niet kon ontberen; kortom het werd in de partij een atmosfeer van krakeel en van dwarrelende onzekerheid. Hij nam intusschen reeds zijn ontslag uit zijn betrekking als president vóór de tweede algemeene vergadering te Frankfort, op het einde van 1865, en werd vervangen door Tölcke, uit den stand der arbeiders, een niet zeer scherpzinnigen, maar eerlijken en energieken man, die soms echter aan waan en inbeelding toegaf. Hij kon, wegens bezwaren der politie, daar zijn burgerrecht werd betwist, zich echter niet handhaven | |||||||||
[pagina 466]
| |||||||||
tegenover de autoriteiten. Hij bedankte op de vierde algemeene vergadering te Erfurt in December 1866, en werd opgevolgd door den arbeider Perl uit Hamburg. Deze gaf allerminst reliëf aan het ‘Verein’. Hij verbitterde de gravin zoodanig, dat zij allengs uit het ‘Verein’ trad, en een eigen nieuw ‘Verein’ stichtte: een ‘Verein weiblicher Linie’ zooals men het spottend noemde, waar zij Försterling en Mende in het bestuur riep. Inmiddels had de oorlog tusschen Pruisen en Oostenrijk plaats gehad, en was het algemeene stemrecht voor den Noord-Duitschen Bond ingevoerd. Dit was juist het groote doel geweest, waarnaar het ‘Verein’ had gestreefd. Ieder lid begreep dus dat het ‘Verein’ thans meer kon en moest ingrijpen. Een drang kwam op, om toch den knapsten man, dien men in zijn midden bezat, tot voorzitter en leider te maken. Nu was ongetwijfeld von Schweitzer de intelligentste kop onder de aanhangers van LassalleGa naar voetnoot1). Men moest echter in hem veel voorbijzien. Zijn moraliteit was van het gehalte geweest van een Oscar Wilde. Doch hij was scherpzinnig en slagvaardig, zooals geen ander in zijn omgeving. Hij stamde uit een Frankfortsch patricisch geslacht, was misschien in den grond van zijn wezen min of meer sceptisch, doch had zich - hij de geblaseerde, de ‘roué’ - als ‘condotierre’ verbonden aan de socialistische partij. Sinds December 1864 was zijn talent van groote beteekenis voor de partij gebleken. Half December 1864 toch was het eerste nummer verschenen van het blad, dat Lassalle (zie hierboven pag. 298) bij zijn vertrek naar Zwitserland in Juli 1864 - een maand vóór zijn dood - had vóórbereid en in orde gebracht. Het zou onder redactie komen van von Schweitzer en von Hofstetten. De laatste, een vroeger Beiersch luitenant, was hoofdzakelijk wegens zijn financieele ruimere omstandigheden in de redactie geplaatst: de eigenlijke en éénige leider was von Schweitzer. Het blad heette: ‘Der Sozialdemocrat’, en wordt, daar het te Berlijn uitkwam, in onderscheiding van een later blad van denzelfden naam, de Berlijnsche ‘Sozialdemocrat’ genoemd. In dat blad ontwikkelde nu von Schweitzer al zijn talenten. Hij wist het in 't begin tot zulk een hoogte op te voeren, dat de Duitsche socialisten er werkelijk in de vèrte soms een voortzetting in zagen van de vurige ‘Neue Rheinische Zeitung’ van 1848 en 1849. Inderdaad had von Schweitzer de beste Duitsche socialistische schrijvers aan het blad verbonden Marx en Engels, Herwegh, von Rustow en J.Ph. Becker hadden hun medewerking toegezegd. Marx plaatste dan ook in 't begin van 1865 daarin zijn bekenden necroloog over | |||||||||
[pagina 467]
| |||||||||
Proudhon. Maar de houding van Marx en zijn engere vrienden veranderde toch weldra met betrekking tot het blad. De aanleiding van die verwijdering lag in artikelen, die von Schweitzer over Bismarck in den ‘Sozialdemocrat’ schreef. Voortgaande in de lijn en richting van Lassalle had von Schweitzer met waardeering gewaagd van Bismarcks nationaal streven. De artikelen waren met talent, scherp en handig geschreven. Zij maakten veel indruk. Doch die meer nationale plooi was voor Marx te éénzijdig. Schweitzer heette voortaan de ‘regeerings-socialistGa naar voetnoot1). Marx scheidde zich dus met Engels en met andere vrienden 23 Februari 1865 van het blad af, waarin van oudere schrijvers nu slechts Moses Hess en Wuttke bleven. De hoofd-redacteur trok zich die afscheiding niet te-zeer aan, hij meende dat Marx zich vooral terugtrok, omdat hij in het blad geen eerste viool kon spelenGa naar voetnoot2). Met groote werkkracht en werklust bleef hij zich aan het blad wijden. Zijn artikelen - wij noemen bij voorbeeld zijn polemiek met F.A. Lange over diens epoque-makend boekje over de ‘arbeidersquestie’, dat in den eersten druk in 1865 verscheen - waren van 't beste gehalte: snijdend en scherp: zijn koel hoofd wist bij den hartstocht, dien hij aanblies, altijd maat te houden. Het blad, dat in 't begin drie maal in de week verscheen, zag den kring zijner lezers uitbreiden. Met 1o Juli 1865 durfde het blad tot dagblad zich vervormen, al moest het een jaar later weer tot de meer bescheidene afmetingen zich terugtrekken. Voorts haalde von Schweitzer de gewone vervolgingen der regeering, wegens zoogenaamde drukpers-delicten, zich op den hals. Die vervolging van het blad schaadde echter natuurlijk niet aan den bloei. Zelfs gebruikte von Schweitzer den tijd, dien hij in gedwongen arrest doorbracht - van November 1865 tot 9 Mei 1866 - om zijn (vroeger reeds door ons vermeld) boekje tegen Schulze-Delitzsch te schrijven. Toen hij vrij-kwam stond hij in het blad weder vóóraan in de bres: in de moeielijke tijden van het oorlogs-jaar 1866 was zijn leiding van dit orgaan der sociaal-democratische partij onverbeterlijk. Trots al de schaduwkanten, waarmede hij te kampen had, zijn waarlijk niet smetteloos verleden en een neiging om nog al weelderig te leven; trots de aantijging van Marx en zijn vrienden die hem een gevlei van Bismarck verweten; trots zelfs gefluister van den laster die hem in geld-zaken verdenkingen van oneerlijkheid niet spaarde, - in weerwil van dat alles was en bleef hij voor hen, die in de arbeiders-beweging aan Lassalle geloofden, de eerste persoon, de man | |||||||||
[pagina 468]
| |||||||||
op wien het licht viel. Hij mocht soms onberekenbaar zijn, soms zelfs een dubbelzinnig karakter vertoonen, maar hij was iemand met wien de tegenstanders toch moesten rekenen. Toen men naar 't intelligentste hoofd van de partij riep, kwam zijn naam 't eerst op aller lippen. Op de vijfde algemeene vergadering van het ‘Verein’, in Mei 1867 te Brunswijk gehouden, werd hij dan ook tot voorzitter der vereeniging, tot dictator der partij, gekozen. Hij was werkelijk een waardig opvolger van Lassalle. Hij was uiterst begaafd, had politiek inzicht, was een flink partij-leider, en - zij het dan ook dat hij in 't socialisme geen nieuwe ideeën aanbracht - hij wist de vroegere met glans te verdedigen, en spreidde daarbij een geduld en taaiheid ten-toon die de tegenstanders afmatt'en. Hij werd geweldig bestreden vooral door zijn eigen partij-genooten, die argwanend bang waren in hem een ‘verrader’ te zien, en met achterdocht zijn voor de politiek van Bismarck niet altijd ongunstige artikelen in den ‘Social-democrat’ narekenden. Doch ten-spijt van allen, ondanks het gemis aan dat ware vertrouwen, ging hij voorwaarts. Hij liet de leuzen van Lassalle wijd en zijd weêrklinken. Hij bleek, zoo al niet de reinste vertegenwoordiger, toch zeker de handigste en slimste advocaat der Lassalleaansche arbeiders-partij te zijn. Hij reorganiseerde het ‘Verein’ en dreef het voort. Straks werd hij in 1867 ook lid van den Rijksdag van den Noordduitschen bond en kreeg hij dus nog vaster positie. Doch juist daardoor kwam hij meer en meer in botsing met den invloed, dien Marx in Duitschland deed gelden. De Duitsche apostel van de leer der Internationale was tot nu toe Wilhelm Liebknecht (geboren 22 Maart 1826)Ga naar voetnoot1). Toen deze in het jaar 1865 uit Pruisen was geweken, was hij naar Saksen en wel naar Leipzig, gegaan, waar hij terrein en steunpunt zou vinden. Hij-zelf was een onbaatzuchtig, knap man. Afkomstig uit een Hessische ambtenaars-familie werd hij wetenschappelijk op de universiteit gevormd. Reeds op 't gymnasium hadden de geschriften van Saint-Simon hem geboeid. Aan de zaak van het socialisme wilde hij zijn werkkracht wijden. En bewonderenswaardig was voortaan de opoffering en de overtuigings-gloed, waarmede hij voor dat socialisme te allen tijde op de bres stond. In het revolutie-jaar 1848 was hij - na in Februari te Parijs te hebben vertoefd - altijd met het geweer in den arm naar de meest gevaarlijke Duitsche posten, in Baden en elders, gesneld. Later was hij eerst naar Zwitserland, toen naar Londen geweken, waar hij dertien jaren bleef en in de dagblad-pers voor zijn idee werkte. In 1863 had hij in Berlijn zich neêrgezet, van waar hij twee jaren later naar Saksen verhuisde. Thans was hij in Duitschland de spil der propaganda van Marx, wiens denkbeelden hij voor de arbeiders verstaanbaar poogde te maken. Hij doceerde doctrinair onderwijzend de massa, en volgde in den strijd slechts één methode, om zijn | |||||||||
[pagina 469]
| |||||||||
tegenstander te raken waar hij kon en hem nooit te sparen. Aan de bedoelingen van zijn tegenpartij heeft Liebknecht zelden recht doen wedervaren. In den Rijks-dag van den Noordduitschen bond, waar hij in den herfst van 1867 door het Saksisch district Stolberg werd gekozen, was hij een geducht worstelaar. - In Saksen vond hij nu in die dagen den jongeren vriend, die hem als het ware zou completeeren: wij noemen den in 1840 geboren August Bebel.Ga naar voetnoot1). Deze kwam niet uit de gezeten burger-klasse, maar uit de kringen der werklieden: hij was een soldaten-kind, van beroep schrijnwerkers-gezel en in zijn optreden een type der beste Duitsche arbeiders. Hij was helder van verstand, onverschrokken en kalm. Van 't eerste oogenblik af had hij partij tegen Lassalle gekozen. Als demagoog werkzaam kreeg hij een grooten invloed onder de werklieden in Saksen, en werd door hen in 1867, bij de keuze voor den eersten Rijks-dag van den Noordduitschen bond, dadelijk tot lid van den Rijks-dag gekozen, waar hij, de ijzer-sterke en toch nerveuse arbeider, in het debat de evenknie bleek te zijn der beste parlementaire redenaars. Evenals de partij van Lassalle, en evenwijdig met haar uitbreiding, ging dus ook de partij der Internationale vooruit. En de richting dier partij verkreeg een vaste theoretische basis, nu in het jaar 1867 het eerste deel uitkwam van het ‘Kapital’ van MarxGa naar voetnoot2). Dit werk werd natuurlijk niet dadelijk door de eigenlijke arbeiders in al zijn onderdeelen begrepen. Doch de hoofd-gedachte: de leer van de ‘meerwaarde’ pakte. De arbeiders begonnen te begrijpen, dat arbeids-loon een schrale vergoeding was voor beschikbaar gestelde arbeids-kracht. Enkelen begonnen in te zien dat Lassalle verkeerd had gedaan, door zich te plaatsen op het eigen terrein der tegenwoordige kapitalistische productie-periode; dat hij ten-onrechte productie-associaties (met voorschot van den Staat) had aangeprezen, die aan de wetten der concurrentie zich zouden moeten onderwerpen; dat hij (in 't kort) aan een grooten misslag zich had schuldig gemaakt, door uit te gaan van de stelling: dat de wetten der tegenwoordige waren-productie zich lieten opheffen op het eigen terrein der waren-productie. Zulke arbeiders, die vaag dit alles begonnen in te zien, vroegen voor het nieuwe terrein van het socialisme | |||||||||
[pagina 470]
| |||||||||
nieuwe levens-voorwaarden. Een schrijver uit hun eigen kring, Josef Dietzgen, een leerlooier, die toen te Petersburg werkte, was de eerste die in een overzicht van het werk van Marx aantoonde, dat hij den geest van het boek had gevatGa naar voetnoot1). Hij schreef die waardeering in het weekblad, dat in het begin van het jaar 1868 door Liebknecht en zijn vrienden, te Saksen was opgericht, tegenover het orgaan dat von Schweitzer, namens de Lassalleanen redigeerde. Het blad van Liebknecht heette het ‘Demokratisches Wochenblatt’, en had weldra een eigen arbeiders-gehoor. Het weerde zich zeer, droeg alles rustig en degelijk, doch niet treffend voor, en kon in gehalte en talent nog niet op één lijn gesteld worden met von Schweitzers ‘Sozialdemokraat’. Beide Duitsche fracties van het socialisme ontwikkelden nu in de jaren 1867, 1868 en 1869, zelfstandigen in naijver tegen elkander, haar krachten. Elk der twee deelen van dit Duitsche socialisme poogde voor zich invloed en terrein te winnen. De partij van Liebknecht en Bebel wist de macht te krijgen in de arbeiders-vereenigingen, die oorspronkelijk door de ‘Fortschritts’-partij waren opgericht om de Lassalleanen te bestrijden. Het zoogenaamde ‘Verband deutscher Arbeitervereine’ bleef zóó wel is waar anti-Lassalleaansch, maar slechts om nog rooder tint in het socialisme aan te nemen. Overigens trad Liebknecht en zijn vriend met diplomatische tactiek en voorzichtige reserve in den Rijks-dag op, waar hij de regeering verweet Duitschland blijvend te willen splitsen, en waar hij haast een zoogenaamd groot-Duitsch patriotsch standpunt verdedigde, terwijl Schweitzer - de impulsie volgend van den vroegeren Lassalle - eenigermate de partij van Bismarck in het nationaliteits-vraagstuk opnam. Schweitzer ontplooide vooral zijn kracht in het jaar 1868Ga naar voetnoot2). Op het einde van dit jaar 1868 hield hij een soort ‘revue’ zijner aanhangers te Hamburg: hij had werkelijk cijfers van partij-genooten gekregen, die grooter waren dan eertijds die van Lassalle. Thans ging hij aan het organiseeren van geregelde werkstakingen, ten-einde het klasse-bewustzijn onder zijn arbeiders te versterken. Hij bestookte hier de ‘Fortschritts’-partij, die overal ‘Gewerkvereine’, vakvereenigingen (onder leiding van Max Hirsch) had doen tot stand komen. Welnu, die vakvereenigingen werden niet vrije arbeids-gilden, zooals Max Hirsch had bedoeld, maar onder Schweitzers invloed werfbureau's van het | |||||||||
[pagina 471]
| |||||||||
socialisme. Vooral zocht Schweitzer éénheid en organisatie in zijn scharen te brengen. Zijn mede-redacteur in het blad den ‘Social-democrat’, von Hofstetten, verving hij door een beter werkkracht, Wilhelm HasselmanGa naar voetnoot1). Hij vorderde onbetwist gehoorzaamheid. Hij was immers de gekozen president der Lassalleanen, en als zoodanig de volstrekt onbeperkte leider zijner partij. Hij gedroeg zich evenals Lassalle als een soort dictator. Doch dit werd, bij al de verdienste die hij zich mocht toerekenen - en die zelfs door zijn tegenpartij Marx werd erkendGa naar voetnoot2) - zijn misslag en ondergang. Men leed dat eigenlijk niet van hem, al waardeerde men zijn bedoeling. Juist tegen dit dictatorische in Schweitzers partij richtten nu Liebknecht en Bebel hun bestrijding. Voorts deed dan de beschuldiging dienst, dat Schweitzer min of meer een gemaskerde Bismarckiaan was. In den herfst van 1868 achtten zij de positie van het internationale socialisme in Duitschland reeds sterk genoeg, om eenigszins meer openlijk met hun leus voor den dag te treden. Op den Neurenberger ‘Arbeiter-Bundstag’ in September 1868, oorspronkelijk uitgegaan van beginsels van Schulze-Delitzsch, wisten zij te bewerken, dat dáár instemming met het programma van de Internationale werd uitgesproken. Bebel-zelf was er een der voorzitters, en de Zuid-Duitschers hielpen hem tegen het Lassalleanisme uit haat tegen Pruisen. Toen nu de kansen gunstig voor hen stonden, gingen zij een stap verder. Nu en dan hadden zij reeds getracht met Schweitzer zich te verstaan of wel in zijn organisatie in te dringen. Schweitzer was hen telkens echter te sterk. Toen begrepen zij in Augustus 1868 een eigen congres van hun aanhangers te Eisenach bijéén te roepen, om een zelfstandige sociaal-democratische arbeiders-partij te constitueerenGa naar voetnoot3). De vergadering had plaats en bewerkte het zoogenaamde Eisenachsche programma: het eerste Duitsche sociaal-democratische statuutGa naar voetnoot4). Het bestond uit drie deelen of eischen. Het | |||||||||
[pagina 472]
| |||||||||
eerste was kort en bondig; het luidde: ‘de sociaal-democratische arbeiders-partij streeft naar de oprichting van den vrijen volksstaat. Het derde somde de oogenblikkelijke eischen en wenschen der vereeniging op. Het tweede bepaalde de beginselen, waarvoor ieder lid der sociaal-democratische arbeiders-partij moest instaan. In deze beginselen nu werden al de bekende stellingen der ‘Internationale’ opgenomen: de klassen-strijd, de afschaffing van het loon-stelsel, de uitspraak dat de politieke vrijheid een der onontbeerlijkste voorwaarden is voor de economische bevrijding der arbeidende klassen, de onderwerping van de vereeniging aan een organisatie, die het echter ook den enkelen persoon mogelijk zou maken om zijn invloed voor het welzijn der gansche gemeenschap te doen strekken. Als laatste dezer beginselen werd dan het volgende bepaald: ‘Overwegende, dat de bevrijding van den arbeid noch een locale of nationale, maar een sociale vraag is, die alle landen, waarin een moderne maatschappij bestaat, omvat, beschouwt de sociaal-democratische arbeiders-partij, in zooverre het de wetten der vereeniging toelaten, zich als tak van de internationale arbeiders-associatie, zich aansluitend aan haar streven’. Men ziet, het was een volledige onderwerping aan de Internationale van Marx. Het blad dat Liebknecht redigeerde: ‘Democratisches Wochenblatt’, werd uitgebreid en verkreeg nu den naam: ‘Volksstaat’. Straks ging Liebknecht naar het congres der Internationale te Bazel in September 1869, om zijn positie tegenover het Lassalleanisme uitéén te zetten, en de collectivistische besluiten over het grond-eigendom met zijn stem te bekrachtigenGa naar voetnoot1). Het constitueeren van deze Eisenachsche partij met haar vast programma had grooten invloed op Schweitzer. Het prikkelde hem om ook van zijn kant stappen te doen, beslister misschien dan hij oorspronkelijk bedoelde. Ook hij nam de besluiten van Bazel van het grond-eigendom nu aan. Hij verdubbelde zijn propaganda-pogingen en veroverde een positie onder de arbeiders te Berlijn. Met de gravin von Hatzfeldt, wier bondgenootschap hij een oogenblik had gezocht, brak hij weder. De arbeiders zijner partij werden opgezweept. Zóó gingen beide fracties, in wedijver en strijd tegen elkander, nog steeds vooruitGa naar voetnoot2). Toen plotseling de oorlog van 1870 tusschen Frankrijk en Duitschland uitbrak. Die oorlog bracht | |||||||||
[pagina 473]
| |||||||||
de ontwikkeling der twee socialistische fracties in Duitschland in de war. Het volk, ook der arbeiders, bleek één tegen den erfvijand. Schweitzer meende nog het verstandigst te doen, door met den stroom mede te gaan. Hij stemde in 't parlement voor de krijgs-uitgaven. Liebknecht en Bebel zochten daarentegen in den Rijks-dag hun kracht in onthouding. Bracke, een man van beteekenis in de Duitsche anti-Lassalleaansche arbeiders-kringen, waarschuwde hen reeds dat zij zoodoende overvleugeld zouden worden. De uitvoerende commissie der te Eisenach geconstitueerde partij verzette zich zelfs tegen Liebknechts houding, zoodat Marx als scheidsrechter werd opgeroepen, die Liebknecht en Bebel gelijk gaf. Doch de onpartijdige, onverschillige onthoudings-tactiek was niet lang vol te houden. De republiek, in Frankrijk den 4den September 1870 uitgeroepen, werkte als een tooverbeeld op Liebknecht en zijn vriend. Zij protesteerden nu dadelijk uit naam van hun partij, uit naam der Duitsche sociaal-democratie, tegen de annexatie van den Elzas en Lotharingen. Dat protest had ten-gevolge, dat de in Hannover bevelvoerende generaal, Vogel von Falckenstein, de leden der commissie: Bracke, Spier, Geib en nog eenige anderen, met ketens geboeid naar de vesting Lötzen liet brengen. Voorts werden dadelijk na het sluiten van den Rijks-dag, op bevel van het hoofdkwartier te Versailles van 17 December 1870, Liebknecht, Bebel en Adolf Hepner wegens hoogverraad te Leipzig gevangen genomen en tot 28 Maart 1871 in strenge hechtenis gehouden. De regeering wilde zoo mogelijk voor-goed de socialistische beweging der arbeiders ter-neder drukken. Inderdaad werd dan ook in den nieuwen Rijks-dag, die de éénheid van Duitschland zou constitueeren, slechts Bebel herkozen. Liebknecht werd niet benoemd. Schweitzer van zijn kant, de leider der Lassalleanen, gaf het op. Hij had er genoeg vanGa naar voetnoot1). Hij had als advocaat de ‘zaak’ der arbeiders zoo goed mogelijk bepleit en behartigd, hij liet de voortzetting van dat proces - nu zijn optreden slechts tot verdachtmakingen van zijn persoon aanleiding gaf - willig aan anderen over. Die moesten nu maar den last dragen. Den 24sten Maart 1871 legde hij de leiding van zijn blad, dat financieel zich toch niet meer bedroop, en het beheer der partij neder. Voortaan wilde hij niets meer van arbeiders en arbeiders-belangen weten. Hij ging voor het tooneel werken en werd een geliefd schrijver van kleine Berlijnsche ‘Lustspiele’Ga naar voetnoot2). Hij stierf in 1875. In het voor- | |||||||||
[pagina 474]
| |||||||||
zitterschap der Lassalleanen werd hij opgevolgd door Wilhelm HasencleverGa naar voetnoot1), een eerlijk en bescheiden man, die echter, al werd hij geholpen door zijn rechterhand, Hasselmann, de partij-zelve niet tot grooten bloei meer kon helpen. Van nu af aan begint de strooming der Lassalleaansche beweging te naderen tot de golven der Internationale van Marx. In den stilstand, waarin de Duitsche socialistische golving door den Fransch-Duitschen oorlog van 1870 was gebracht, kwam eerst beweging in 1872. En zonderling, ditmaal kwam het als uit den boezem der arbeiders-zelven. Het zaad door de leiders gestrooid had gewerkt. Die leiders-zelven waren echter weg. Schweitzer had zich vrijwillig teruggetrokken. Liebknecht en Bebel zaten sinds Mei 1872 weder in den kerkerGa naar voetnoot2). Hun proces - het vermaarde hoogverraads-proces - werd van 11 tot 26 Maart 1872 voor het ‘Schwurgericht’ te Leipzig gehouden, en eindigde voor hen met een gevangenis-straf van twee jaren. Dit proces, waarin geheel het streven der ‘Internationale’ werd behandeld, zou later hun beste reclame zijnGa naar voetnoot3). Doch op 't oogenblik konden Liebknecht en Bebel niets uitvoeren; terwijl op zijn beurt ook Marx, na het uitéénspatten van het Haagsche congres, zijn invloed voor een groot deel had verloren. Wel is waar weerden zich de twee socialistische kranten: de door Hansenclever en Hasselmann nieuw georganiseerde Sozialdemokrat en de door Marx en Engels begunstigde Volksstaat, waarin vooral Engels zijn opmerkelijke stukken schreefGa naar voetnoot4). En ziedaar: onder het Duitsche arbeiders-volk hadden de beginselen van het socialisme meer en meer gepakt. Stil hadden die ideeën voortgewerkt. Het bleek 't eerst bij de verkiezingen van den Rijksdag voor 1874. In Januari 1874 verklaarden zich bij die keuzen ongeveer 350,000 stemmen vóór de beginselen van het socialisme. Niettegenstaande de eigenlijke hoofden verwijderd waren, hadden de denkbeelden van het socialisme in Duitschland hun weg gevonden. De beide fracties hadden elk op haar eigen wijze gewerkt. De Lassalleanen steunden op hun krant, door Hasselmann geredigeerd, doch werkten vooral met de brochures van Lassalle | |||||||||
[pagina 475]
| |||||||||
zelven; zij bleven altijd goed georganiseerd als partij. De fractie van Eisenach daarentegen gaf zich voor propaganda ontzettend veel moeite: zij stichtte en ventte kleine bladen, gaf kalenders uit, en roerde zich aan alle kanten. Het resultaat der beweging van de beide fracties was, dat zij ongeveer een gelijk aantal stemmen bij de verkiezingen lieten uitbrengen. Van de negen gekozen socialistische afgevaardigden behoorden echter, door de indeeling der districten, drie tot de partij van Lassalle en zes tot de richting van Marx. Allen begrepen echter nu dat de beide fracties zich moesten vereenigen. Hadden zij het uit eigen overtuiging niet gedaan, dan zou de regeering, door de dwaze vervolgingen, die zij haar dienaren - wij noemen enkel Tessendorf - liet volvoeren tegen de socialisten, hen daartoe reeds hebben genoopt. Inderdaad werden dan ook sinds 14 Februari 1874 voorloopige onderhandelingen door de beide fracties gevoerd. Elke partij koos negen mannen van vertrouwen, die te-zamen alles besprakenGa naar voetnoot1). Die onderhandelingen kwamen tot een goed gevolg. Men kwam gereed met een ontwerp-programma, dat te Gotha op een congres, hetwelk van 22 tot 27 Mei 1875 duurde, werd vastgesteld. Dat Gothasche programma van 1875, hetwelk gedurende zestien jaren de grondwet is geweest van de Duitsch sociaal-democratische partij, moet ons eenige oogenblikken bezighouden, vooral omdat Marx direct betrokken was bij de formuleering daarvan. Op den vóórgrond staat, dat het een congres was van de twee in cijfer gelijkstaande fracties, waarin zich het Duitsche socialisme splitste. Men zou nu voortaan een éénheid vormen en een gemeenschappelijke gedrags-lijn aannemen. Het programma, zooals het tot stand kwam, droeg van dien oorsprong de sporen. De belijdenis der Lassalleanen werd saâmgetrokken en saâmgevlochten bij die der volgelingen van Marx. Dat kwam vooral uit in het eerste deel: de vóóropstelling der grondbeginselen. Deze beginselen werden nu aldus geformuleerd: I. - 1. De arbeid is de bron van allen rijkdom en van alle beschaving, en daar algemeen nut-aanbrengende arbeid slechts door de maatschappij mogelijk is, zoo behoort aan de maatschappij, dat is aan al hare leden, het gezamenlijke arbeids-product, bij algemeenen arbeids-plicht, naar gelijk recht, een ieder naar zijn redelijke behoeften. - 2. In de tegenwoordige maatschappij zijn de arbeids-middelen monopolie | |||||||||
[pagina 476]
| |||||||||
der kapitalisten-klasse; de hierdoor bepaalde afhankelijkheid der arbeiders-klasse is de oorzaak der ellende en der knechtschap onder allerlei vormen. - 3. De bevrijding van den arbeid eischt de vervorming der arbeids-middelen in gemeenschaps-goed der maatschappij, en voorts de genootschappelijke regeling van den gezamenlijken arbeid met aanwending ter gemeenschappelijke nutte en met rechtvaardige verdeeling der arbeids-opbrengst. - 4. De bevrijding van den arbeid moet het werk wezen der arbeiders-klasse, tegenover welke alle andere klassen slechts ééne reactionnaire massa zijn. - II. - Van deze beginselen uitgaande, poogt de socialistische arbeiders-partij van Duitschland met alle wettelijke middelen te verkrijgen den vrijen Staat en de socialistische maatschappij, de verbreking der metalen loon-wet door afschaffing van het stelsel van loon-arbeid, de opheffing der exploitatie (uitzuigerij) in elken vorm, en de wegneming van alle sociale en politieke ongelijkheid. - De socialistische arbeiders-partij van Duitschland, ofschoon vooreerst in een nationale lijst werkende, is zich bewust van het internationale karakter der arbeiders-beweging en is vast besloten, alle plichten, welke hierdoor aan de arbeiders zijn opgelegd, te vervullen, om de verbroedering van alle menschen tot waarheid te maken. - III. - De socialistische arbeiders-partij van Duitschland vordert, om de solutie der sociale questie in te leiden, de oprichting van socialistische productieve genootschappen met Staats-hulp onder de democratische contrôle van het arbeidende volk. De productieve genootschappen moeten voor industrie en landbouw in zulk een omvang in het leven worden geroepen, dat uit die genootschappen de socialistische organisatie van den gemeenschaps-arbeid ontstaat.’ - Dit waren de grondbeginselen van het programma, en nu volgden de eischen (zes in getal, betreffende stemrecht, wetgeving, leger-dienst, afschaffing der uitzonderings-wetten, recht-spraak en onderwijs) voor den tegen-woordigen Staat, en de eischen binnen de tegenwoordige maatschappij te verwerkelijken (deze eischen betroffen de belastingen, het coalitie-recht, een normaal-arbeids-dag, verbod van kinder-arbeid, beperking van vrouwen-arbeid, hygiënische en veiligheidswetten bij 't werk, regeling van arbeid in gevangenissen, een volledig zelfbestuur voor de arbeiders-klasse en ondersteunings-kassen). Voordat het ontwerp te Gotha werd vastgesteld was het allereerst aan Marx te Londen medegedeeld, en deze gaf nu in een brief en nota van 5 Mei 1875 aan den gezel Wilhelm BrackeGa naar voetnoot1) en zijn vrienden gericht, zijn afkeuring over het ontwerp, dat | |||||||||
[pagina 477]
| |||||||||
echter in hoofdzaak door de gedelegeerden der arbeiders werd aangenomen. Wij moeten die nota even in oogenschouw nemen; zij werpt een helder licht op het verschil tusschen Marx en Lassalle, en geeft het onbuigzaam karakter van Marx in al zijn scherpte weder. In den briefGa naar voetnoot1) zegt Marx dat hij zich wel verzetten moet. Algemeen gelooft men, dat de zoogenaamde partij van Eisenach door hem, Marx, wordt geleid. Hij vindt echter dit ontwerp-programma een verwerpelijk en demoraliseerend stuk. Men had niet verder moeten gaan, dan met de Lassalleanen een overeenkomst voor een gemeenschappelijke actie te maken. Men had moeten bedenken, dat de Lassalleanen kwamen, omdat de omstandigheden hen hiertoe dwongen. Nu gooit men in dit stuk beginselen over boord. Het succes is te duur gekocht door die wijding van enkele van Lassalles geloofs-artikelen. Dit alles wordt in de nota door scherpe en bitse aanteekeningen op de bewoordingen van het programma gestaafd. Volgen wij enkelen van die ‘noten’. Van deel I worden alle paragrafen bestreden. Nooit is, volgens Marx, de formuleering goed. Arbeid is niet de bron van allen rijkdom: men vergeet de natuur; de natuur ts even-zoo-goed de bron van gebruiks-waarde, en daaruit bestaat toch ook de zakelijke rijkdom. De samenhechting met de zinsnede, dat nut-aanbrengende arbeid slechts in de maatschappij mogelijk is, vormt een dwaze verbinding, slechts te motiveeren omdat men komen wilde tot de Lassalleaansche ‘onverkorte arbeids-opbrengst’, tot het onlogische ‘naar gelijk recht’. - In de tweede § stuit men op de zinsnede, dat in de tegenwoordige maatschappij de arbeids-middelen monopolie der kapitalisten-klasse zijn. Dit is quasi uit de statuten der Internationale overgenomen, maar verkeerd. Men let niet op de grond-bezitters. Natuurlijk: wijl Lassalles beweging enkel tegen de kapitalisten was gericht. - In de derde § komen voorts, volgens Marx, de grootste onjuistheden voor. Het is verkeerd in het programma dadelijk nadruk te willen leggen op de verdeeling. Elke in zekere periode geldende verdeeling der consumtie-middelen is slechts een gevolg van de verdeeling der productie-voorwaarden-zelven. De distributie kan niet afgescheiden worden van de productie. Men kan dus nooit op den vóórgrond plaatsen een onverkorte arbeids-opbrengst. Trouwens wat is hier een rechtvaardige verdeeling? Vóórdat men aan het verdeelen komt, gaat toch eerst een deel der totale productie voor verdere productie af. Arbeids-opbrengst is nooit onverkort. Wat is gelijk recht? De één kan altijd meer en beter werken dan de ander. Men komt zóó veeleer tot een recht van ongelijkheid. Al die verwarring ontstaat uit het niet bedenken, dat men allereerst te doen zal hebben met een communistische maatschappij, die nog de moedervlekken der tegenwoordige maatschappij heeft. Allerlei misstanden zijn onvermijdelijk in de eerste fase der nieuwe samenleving, zooals zij uit de | |||||||||
[pagina 478]
| |||||||||
kapitalistische periode voortkomt. Later, in de hoogere fase der communistische maatschappij, wordt dit alles beter, dan kan de regel gelden: een ieder naar zijn capaciteiten, aan een ieder naar zijn behoeftenGa naar voetnoot1). - Wat de vierde § van het eerste deel aangaat, zij is quasi-verbeterd uit de statuten der Internationale overgenomen. Inderdaad, de bevrijding van den arbeid moet het werk der arbeiders zelven zijn. Het slot dier zinsnede, dat tegenover de arbeiders-klasse alle andere klassen te-zamen slechts ééne reactionnaire massa zijn, is echter zuiver LassalleaanschGa naar voetnoot2) In werkelijkheid is het echter niet juist. De kleine industrieelen zijn per se niet reactionnair. De ‘bourgeoisie’ is op haar manier ook revolutionnair, maar gaat te-gronde. Tot zoover de aanmerkingen van Marx op het eerste gedeelte van het programma. Wat het tweede gedeelte betreft, zoo betreurt Marx het ten sterkste, dat in het nieuwe programma der Duitsche socialistische partij opgenomen is het oude reeds versleten fragment van ‘de metalen loonwet’. Slechts het bijvoegelijke naamwoord van die leus, het woord ‘metalen’, behoort aan Lassalle. De quasi-wet zelve was van Malthus en is in wetenschappelijken zin al lang overwonnen. Gebruikt men die frase nu weder, dan werkt men slechts in de hand de verwarring, alsof ‘loon’ werkelijk de prijs voor den geleverden arbeid was, terwijl het feitelijk de prijs voor de ter-beschikking gestelde arbeids-kracht is. Marx meent in zijn boek de leerstukken van den gratis-arbeid en de meerwaarde streng dialectisch bewezen te hebben, en nu komt men toch weder aan met de verouderde leenspreuk van ‘de metalen loonwet’Ga naar voetnoot3). Dit | |||||||||
[pagina 479]
| |||||||||
alles is, volgens Marx, meer dan lichtzinnig. - Evenzeer kant Marx zich aan tegen de uitdrukking, dat men allereerst werkt in ‘de nationale lijst’. Hier geeft men geheel en al toe aan den eisch van Lassalle, terwijl de positie van Marx en zijn richting gebaseerd is op het ‘internationale’ element. Het nationale is en kan nooit zijn een eerste stap, vóór dat men aan het internationale komt. Dit is eenvoudig een wanbegrip. Wat beteekent voorts die zinledige frase over ‘de verbroedering van alle menschen’? Neen, wat men noodig heeft is een centraal-orgaan voor alle arbeiders. De opgerichte ‘Internationale associatie’ was van dit denkbeeld de vorm. Die eerste poging is mislukt. Na den val der Commune was de instelling in haar eersten historischen vorm niet meer te handhaven, maar men moet een beroep doen op de toekomst. - Zóó komt Marx tot de ontleding van het derde deel van het programma. Natuurlijk vindt de inleidende stelling, te weten: de oprichting van productieve genootschappen met Staats-hulp, die zuiver Lassalleaansche geformuleerde wensch, geen genade in zijn oog. Marx maakt zich daarbij boos over de bewoordingen. Waarom gebruikt men de vage frase der ‘sociale questie’ in plaats van te gewagen van den ‘klassen-strijd’? Wil men die genootschappen onder de democratische contrôle ook van de boeren zetten? Waarom heeft men die productieve genootschappen met Staats-hulp - een oud denkbeeld van Buchez - eigenlijk opgewarmd? - Doch ook het verdere samenstel der practische dadelijke eischen, die men aan Staat en maatschappij zal stellen, is, volgens Marx, vol tegenstrijdigheden. Men vraagt voor den Staat den grondslag der vrijheid. Maar men vervalt zóó in de fout van Lassalle, die van den Staat iets positiefs maakte, en opging in de vereering van den Staat. De Staat echter is niet anders dan een ondergeschikt orgaan der maatschappij, en in de verste verte niet iets zelfstandigs. Men spreke ook niet van den ‘tegenwoordigen’ hedendaagschen Staat of maatschappij. De tegenwoordige is de kapitalistische maatschappij. ‘Tusschen de kapitalistische maatschappij van het heden en de communistische maatschappij der toekomst ligt de periode van den revolutionnairen overgang en vervorming van de ééne in de andere. Daaraan beantwoordt mede een politieke overgangs-periode, wier Staat niet anders zijn kan dan de revolutionnaire dictatuur van het proletariaat’. Het programma spreekt daarvan niet, doch vordert dingen, welke slechts in een democratische republiek op haar plaats zijn, en zelfs die zaken kan men niet realiseeren! - Aldus bespreekt Marx nog één voor één die practische eischen aan Staat en maatschappij, vindt ze alle vol leemten, en eindigt met de verzuchting: ‘dixi et salvavi animam meam’. Hij moest wel eindigen met een verzuchting. Want de twee socialistische fracties in Duitschland, en meer in 't bijzonder zijn | |||||||||
[pagina 480]
| |||||||||
eigen volgelingen - dit keer den raad volgende vooral van Liebknecht - besloten, niettegenstaande het advies van Marx, toch door te zetten. Men begreep in Duitschland, dat men boven alles noodig had de éénheid eener groote socialistische partij. Daaraan offerde men veel op, wat men bij-zaken achtte. Marx, vèr van Duitschland in Londen levende, begreep niet genoeg dat die éénheid in Duitschland het groote doel was. Men wilde voortaan van geen Marxianen of Lassalleanen hooren, men wenschte slechts op te treden als sociaal-democraten. Marx legde al de bewoordingen van het Gothasche programma als op een goud-weegschaaltje, bezag ze als met een mikroskoop, en de Duitsche leiders zochten juist eenigszins onpreciese, rekbare uitdrukkingen, die alle socialisten konden aannemenGa naar voetnoot1). Tölcke had 18 Mei 1875 den spijker op den kop geslagen, toen hij zeide: ‘alles is mij goed, zelfs een blad wit papier, mits een gebalde vuist daarop zij geteekend’. - De toekomst begon dan ook met aan Marx ongelijk te geven. Marx heeft toen - al was hij steeds slecht te spreken over LassalleGa naar voetnoot2) - van zijn kant aan zijn partij den grooten dienst bewezen van te zwijgen, nadat het stuk-zelf door zijn volgers geteekend was. Eerst veel later, na zijn dood, in Januari 1891, heeft Engels den brief aan Bracke met de nota publiek domein gemaakt. Men was bezig aan het voorbereidend werk van een nieuw programma der partij, dat het Gothasche programma van 1875 zou vervangen, en voor dien arbeid waren Marx's aanteekeningen op het vroegere stuk van het grootste belang. De leer van Marx had in Duitschland op alle punten getriomfeerd; over Lassalles denkbeelden was de vaart van den tijd heêngegaan. Het nieuwe programma, dat in October 1891 te Erfurt tot stand kwam, en sinds dien tijd de grondwet voor de socialistische partij in Duitschland vormt, werd nu een volledige en preciese formuleering der ideeën van Marx. De ware overwinnaar voor een eenigszins latere toekomst was dus Marx. Voor den overgangs-tijd echter van 1875 tot 1891 heeft het Gothasche programma zijn dienst gedaan. Het bleek dadelijk bij de verkiezingen voor den Rijks-dag van Januari 1877. De thans eensgezinde Duitsche socialisten brachten 493,000 stemmen uit. De eigenlijke bestuurs-organisatie trad eenigszins op den achtergrond. Wel zouden er vijf bestuurders zijn, die te Hamburg hun zetel zouden hebben, daar in Pruisen de vereeniging als zoodanig niet meer was toegelaten. Doch in de eerste plaats werd een voortref- | |||||||||
[pagina 481]
| |||||||||
felijke verkiezings-organisatie door de thans vereenigde Duitsche socialistische partij geregeld. Het officieele blad der Duitsche sociaal-democratie werd de ‘Vorwärts’, dat in de plaats trad van de nieuwe ‘Sozialdemokrat’ der Lassalleanen, en den ‘Volksstaat’ der Eisenachsche partij. Van het nieuwe blad waren Liebknecht en HasencleverGa naar voetnoot1) voortaan te-zamen redacteurs. Hasselmann werd op-zijde gezet. Een aantal kleine bladen zette de aanvallende taak van den ‘Vorwärts’ dan voort. Ook wetenschappelijk en theoretisch ging men de leerstukken en opvattingen der school thans uitéénzetten. Met 1 October 1877 zagen voor het eerst twee nieuwe tijdschriften het licht, die in socialistischen zin de verschillende problemen van Staat en maatschappij bespraken. Wij bedoelen ‘Die Zukunft’ dat te Berlijn, onder leiding van den idealistischen Karl Höchberg, en ‘Die neue Gesellschaft’ dat te Zürich, onder redactie van F. Wiede, uitkwam. Er moest vastheid in het gehalte der leer komen. Den grootsten dienst bewees in dit opzicht de in Engeland levende Friedrich Engels. Toen omstreeks dien tijd de zeer geleerde doch excentrieke blinde privaat-docent Dühring te Berlijn, dwars tegen de heerschende zienswijze der officieele professoren-wereld van Pruisen, een eigenaardige heênbuiging en toenadering tot het socialisme maakte, een zwenking die echter weder deed denken aan een vroeger reeds overwonnen standpunt, schreef Engels in 1877 zijn heftige artikelen tegen Dühring in den ‘Vorwärts’, die weldra tot een boek werden verzameld. Dit boek kwam in 1878 uit onder den titel: ‘Herrn Eugen Dühring's Umwälzung der Wissenschaft’. Engels schreef dit boek geheel en al in samenhang met Marx, die zelfs een eigen hoofdstuk daarin opstelde (zie pag. 243 seqq. van de derde uitgave). De kern van het boek waren de drie hoofdstukken, die later dikwijls afzonderlijk werden uitgegeven, en die den titel voeren: ‘Die Entwicklung des Sozialismus von der Utopie zur Wissenschaft’. Door dit in veel opzichten meesterlijk fragment gaf Engels de theoretische stevigheid aan zijn partij, en weerde hij allerlei afdwaling en vaagheid af. Zóó kampte de partij in 1877. En wat er nu nog aan éénheid onder de Duitsche sociaal-democraten ontbrak, zou door de Bismarckiaansche regeering-zelve aangevuld worden. Bismarck was opgeschrikt door het aantal uitgebrachte stemmen en begon de repressie door de regeering te beramen. De dolle anarchistische aanslagen van Hödel en van Nobeling(11 Mei en 2 Juni 1877) gaven hem de aanleiding, om zijn wet ter-afwering van socialistische buitensporigheden door den Rijks-dag in 1878 te doen aannemen. Die wet scheen in 't begin, door de ongewone scherpte waarmede zij werd toegepast, eenigen invloed te hebben. Het getal der socialistische kiezers bedroeg in 1878 bij de ontbinding van den Rijksdag 437,000 en in 1881 slechts 312,000. Doch de werking dier wet consolideerde hoe langer hoe meer de | |||||||||
[pagina 482]
| |||||||||
partij. De cijfers der in sociaal-democratischen zin uitgebrachte stemmen waren in
In 1893 behoorden 44 afgevaardigden uit den Rijksdag tot die partij. Op die wijze had de socialisten-wet van Bismarck gewerkt, die dan ook 20 September 1890 niet meer werd verlengd en dus van-zelf vervielGa naar voetnoot1). Gedurende de tien jaren van de socialisten-wet waren Liebknecht en Bebel de eigenlijke actieve leiders der partij. De partij kreeg daarbij in die jaren een voortreffelijken steun in de te Zürich verschijnende officieele krant - de ‘Vorwärts’ te Berlijn moest natuurlijk ophouden - onder den titel: ‘der sozialdemocrat, Internationaler Organ der Sozialdemokratie deutscher Zunge’, die 28 September 1879 voor het eerst verscheen. Op het einde van het jaar 1880 kwam dit orgaan onder de hoofd-leiding van Eduard Bernstein. Deze schrijver, dien wij reeds bij de onderhandelingen over het Gothasche programma hebben ontmoet, was een bij uitstek fijn en handig journalist. Geboren in 1850 te Berlijn, uit een arm Joodsch gezin - zijn vader was machinist op den Anhalter spoorweg - had hij een goede opvoeding gekregen en sloot hij zich in 1872 bij de socialistische partij aan. Hij had eerst aanrakings-punten met Dühring, doch werd geheel bekeerd en als op het vaste zadel gezet door het geschrift van Engels tegen Dühring. En nu als redacteur van het orgaan der sociaal-democratie toonde hij wat hij waard was. Hij vereenigde de eigenschap van theoretisch alles nauwgezet te kunnen overwegen en de motieven van zijn tegenpartij nooit te miskennen, met de slagvaardigheid en tactiek van een practisch agitator. Hij was een scherpe degen zijner partijGa naar voetnoot2). De Duitsche socialistische partij, die sinds het uitvaardigen der beteugelings-wet haar congressen in het buitenland had gehouden | |||||||||
[pagina 483]
| |||||||||
- in 1880 in Zwitserland op het verlaten kasteel WydenGa naar voetnoot1) in 1883 te Kopenhagen, in 1887 te Sint Gallen in Zwitserland - kon na 1890 haar congressen weder in Duitschland organiseeren. Zij vergaderde October 1890 te Halle, October 1891 te Erfurt (waar het nieuwe programma werd vastgesteld), November 1892 te Berlijn, October 1893 te Keulen, en voorts elk jaar in een andere Duitsche stad. Van al die congressen zijn uitvoerige protocollen verschenen. Marx zou dat alles niet meer beleven, Hij stierf 14 Maart 1883 te Londen, 65 jaren oud. Hij bleef echter de meester, tot wien alle socialisten in Duitschland opzagen. Het verschil van meening tusschen hem en de in Duitschland werkende leerlingen, over het afsluiten van het verdrag van Gotha in 1875, werd voortaan door allen doodgezwegen. Niemand van het publiek heeft vóór 1891 daarvan iets gemerkt. In alle questies van eenig belang werd na 1875, evenals vóór dien tijd, door Liebknecht, Bebel en hun volgelingen het advies van den ouden meester te Londen ingeroepen. Hij-zelf leefde stil voort, bezig aan zijn boek, bezig aan het beantwoorden der vele brieven die tot hem gericht werden. Den 2en December 1881 trof hem het grootste ongeluk van zijn leven: het sterven van zijn wakkere, innig door hem beminde vrouw. Na dien tijd was zijn leven een opéénvolging van stoïcijnsch gedragen fysiek en moreel lijden, een lijden, dat nog verscherpt werd door het afsterven in 1882 van zijn oudste dochter, die met den heer Longuet was gehuwd. Hij was gebroken en herstelde niet meer. Hij ontsliep zittende vóór zijn schrijftafelGa naar voetnoot2).
De trapsgewijze ontwikkeling en opvoeding van het Duitsche socialisme werd nu, na den dood van Marx, voortdurend ter-harte genomen en bewaakt door zijn boezemvriend Friedrich EngelsGa naar voetnoot3). Deze hield den stroom van de sociaal-democratie in Duitschland, door zijn wenken en brieven van uit Londen, in de vaste door Marx geteekende richting. Hij werd de trouwe raadsman en scheidsman voor die socialisten, wanneer soms oneenigheid dreigde uit te barsten. Verbazingwekkend is het aantal inleidingen en voorreden, die hij vóór allerlei stukken van Marx schreef, wanneer deze op-nieuw werden uitgegeven. Terwijl hij rusteloos bezig was om het tweede en derde deel van Marx's ‘Kapital’ uit de nagelaten manuscripten voor de uitgave te bewerken, schreef hij telkens kleinere oorspronkelijke boeken en brochures. Toen Marx nog leefde had hij de geschriften: ‘Die preuszische Militärfrage und die deutsche Arbeiterpartei’ in 1865, | |||||||||
[pagina 484]
| |||||||||
‘Zur Wohnungfrage’ in 1872, ‘Der deutsche Bauernkrieg’, ‘Preuszischer Schnaps im deutschen Reichstag’ in 1876, en vooral zijn eenigszins grooter boek ‘Herrn Eugen Dühring's Umwälzung der Wissenschaft’Ga naar voetnoot1) in 1878 doen verschijnen. Uit dat laatste boek had hij, - zoo als wij reeds mededeelden - ter-wille der propaganda enkele hoofdstukken afzonderlijk nog uitgegeven onder den titel: ‘Die Entwickelung des Sozialismus von der Utopie zur Wissenschaft.’ Na den dood van Marx schreef hij vooral het boekje: ‘Der Ursprung der Familie, des Privateigenthums und des Staats’ in 1884; een werkje waarin hij den oorsprong der maatschappij aan de hand der onderzoekingen van Lewis H. Morgan, en van BachofenGa naar voetnoot2), die, volgens hem, evenwijdig liepen met de ontdekkingen van Marx, zocht te verduidelijken. Dan kwam ook nog uit zijn pen de studie over ‘Ludwig Feuerbach und der Ausgang der klassischen deutschen Philosophie, mit Anhang: Karl Marx über Feuerbach,’ 1888. Voorts kleinere brochures als: ‘In Sachen Brentano contra Marx wegen angeblichen Citatsfälschung’ 1891; ‘Kann Europa abrüsten?’ 1893; ‘Internationales aus dem Volksstaat (1871-1875)’ 1894, enz. enz. Wij zwijgen van zijn vele artikelen in het socialistische tijdschrift ‘Die neue Zeit’. Meestal werd de nieuw bewerkte voorrede, voor een of andere op-nieuw uitgegeven brochure van Marx, eerst in dat tijdschrift gepubliceerd. Na zijn dood vonden daarin nog een plaats ophelderingen en toevoegingen over het derde deel van Marx's ‘Kapital’, en een studie over ‘Geweld en economie bij de weder-oprichting van het nieuwe Duitsche rijk’. Opmerkelijk zijn vooral de brieven van Engels over de materialistische geschiedenis-opvatting in Bernstein's ‘Documente’, II. pag. 65 seqq. Hij overleefde Marx twaalf jaren. Hij stierf 5 Augustus 1895. Tot aan zijn dood bleef hij jong en veêrkrachtig, vol hoop en vertrouwen in zijn zaakGa naar voetnoot3), een in veel opzichten beminnelijke figuur. Moge zijn stijl eenigszins vulgair en banaal zijn, hij was door-en-door eerlijk en niet zonder vroolijken humor. In tegenstelling met Marx gaf hij ruimte aan uitingen van gemoed en gevoel. Aandoenlijk is het hoezeer hij Marx bleef vereeren. Na den dood van Marx schrijft hij aan een vriend: ‘Ik heb mijn leven lang tweede viool gespeeld, en meen het daarin tot eenige vir- | |||||||||
[pagina 485]
| |||||||||
tuositeit gebracht te hebben, maar ik was verduiveld blij, dat ik daarbij zulk een goede eerste viool had als Marx. Nu echter, waar ik in het ophouden en verdedigen der theorie zelf eerste viool moet spelen, moet ik mij zeer in acht nemen, dat ik mij niet tot schande maak.’ En over zijn aandeel aan het leggen van den grond voor het Marxistische stelsel: de materialistische geschiedenis-opvatting, zeide hij het volgende: ‘Dat ik vóór en gedurende mijn veertig-jarig samenwerken met Marx, zoowel aan de grondlegging als aan den opbouw dezer theorie een zeker zelfstandig aandeel heb gehad, kan ik niet ontkennen. Maar het grootste deel der leidende grondgedachten, vooral op economisch en geschiedkundig gebied, en meer in 't bijzonder haar definitieve scherpe formuleering, is het werk van Marx. Wat ik bijgedragen heb, dat had - met uitzondering van een paar speciale aangelegenheden - Marx ook wel zonder mij kunnen klaar krijgen. Wat Marx heeft geleverd, had ik niet kunnen gereed maken. Marx stond hooger, keek scherper, overzag meer en sneller dan allen wij anderen. Zonder hem zou die theorie heden niet zijn wat zij is. Met recht draagt zij dan ook zijn naam’Ga naar voetnoot1). Engels was en bleef de trouwhartige jongere broeder van Marx. De man, die de meest intieme gedachten van den meester kende en ze wist te verkondigen. Tot hem kwamen alle Duitsche socialisten, als 't oogenblik moeielijk was en de te volgen weg niet zoo helder scheen. Zijn zeventigste jaardag was met gejuich in de kringen van het socialisme gevierd. Zijn dood wekte allerwege onder millioenen socialisten groote deelneming. Men had een vriend verlorenGa naar voetnoot2). |
|