De socialisten: Personen en stelsels. Deel 4: Het tijdvak tusschen de jaren 1830 en 1850, tweede helft: Engeland en Duitschland
(1875-1897)–H.P.G. Quack– AuteursrechtvrijII.Wij moeten dit Manifest thans ontleden. Het behandelt vier samenhangende onderwerpen: de tegenstelling van ‘bourgeois’ en proletariër; de verhouding van proletariërs en communisten; een overzicht der socialistische en communistische literatuur; en de positie der communisten tot de verschillende oppositie-partijenGa naar voetnoot1).
| |||||||||||||||||||||
I. Bourgeois en proletariër.- Op den vóórgrond staat, hetgeen met een verwijzing naar de oudheid en de middeneeuwen wordt toegelicht, dat de geschiedenis van geheel de samenleving tot nu toe altijd een geschiedenis van klassen-strijd is geweest. Steeds hebben de onderdrukkers en onderdrukten tegenover elkander gestaan. En zóó is het nog. Want de uit den ondergang der feodale samenleving ontstane moderne burgerlijke maatschappij heeft de klassen-tegenstellingen niet opgeheven; zij heeft slechts nieuwe klassen, nieuwe voorwaarden van onderdrukking, nieuwe vormen van den strijd in de plaats der oude doen treden. Toch is er | |||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||||||||||
verschil met het verleden. Ons tijdperk, dat der ‘bourgeoisie’, onderscheidt zich daardoor, dat het de klassen-tegenstellingen heeft vereenvoudigd. De geheele maatschappij splitst zich meer en meer in twee groote legerkampen, in twee groote onmiddellijk tegenover elkander staande klassen: de ‘bourgeoisie’ en het proletariaat. ‘Bourgeoisie’ is een andere naam voor het kapitaal, in de eigenaardige rol, die het speelt in de hedendaagsche nijverheid: de scherpste typen der moderne ‘bourgeoisie’ zijn industrieele millionnairs, hoofden van groote industrieele legers. De moderne ‘bourgeoisie’ is zelve het product van een langdurig ontwikkelingsproces, van eene reeks omwentelingen op het gebied van voortbrenging en verkeer. Haar sociale beteekenis is thans de volgende. Waar zij tot de heerschappij is gekomen, heeft de ‘bourgeoisie’ alle feodale, patriarchale, idyllische verhoudingen verwoest. Zij heeft de bont-geruite banden der feodaliteit, die den mensch aan de van nature boven hern geplaatsten verbonden, onbarmhartig vanéén gereten, en geen anderen band tusschen mensch en mensch laten bestaan, dan die van het naakte belang, van de gevoellooze ‘gereede betaling’. Zij heeft de tallooze verbriefde en goed verworven vrijheden door de ééne gewetenlooze handelsvrijheid vervangen. Zij heeft in één woord, in de plaats der door godsdienstige en staatkundige illusiën omhulde uitzuigerij, de opene, schaamtelooze, rechtstreeksche, nuchtere uitzuigerij gesteld. Zij heeft den man van wetenschap tot loon-arbeider vervormd. Het ontstaan van den wereld-handel, de reuzenschreden der nijverheid, stoom en machines, hebben de zegepraal der ‘bourgeoisie’ bevorderd. Gansch andere wonderwerken heeft zij tot stand gebracht dan Egyptische piramiden, Romeinsche waterleidingen en Gothische domkerken; gansch andere tochten heeft zij ondernomen dan volks-verhuizingen en kruisvaarten. Zij heeft de bevolking geagglomeerd, de voort-brengings-middelen gecentraliseerd, den eigendom geconcentreerd. Overal heeft zij het land aan de stad onderworpen. Door haar exploitatie van de wereldmarkt heeft zij de productie en consumptie aller landen cosmopolitisch ingericht. Politieke centralisatie en het winnen van staatkundigen invloed moesten daarmede hand in hand gaan. Het moderne Staats-gezag is voor haar slechts een lasthebber, die alleen de gemeenschappelijke aangelegenheden der geheele ‘bourgeois’-klasse beheert. Kortom, in de plaats der feodale regeling is de vrije concurrentie getreden, met de daarbij passende inrichting van Staat en maatschappij, met de economische en politieke heerschappij der ‘bourgeoisie’. Doch haar goede dagen zijn geteld. Want niet slechts gelijkt de moderne burgerlijke maatschappij, welke zoo geweldige voortbrengings- en verkeers-middelen te-voorschijn wist te tooveren, op den heksenmeester, die de onderaardsche machten, door hem bezworen, niet beheerschen kon, zoodat de wapenen, waarmede de ‘bourgeoisie’ de feodaliteit ter-neder heeft geworpen, zich thans tegen de ‘bourgeoisie’-zelve keeren - men denke slechts aan de handels-crises, die, periodiek terugkeerend, steeds dreigender het bestaan der geheele burgerlijke samenleving op het spel zetten - maar bovendien heeft | |||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||||||||||
de ‘bourgeoisie’ de mannen voortgebracht, die deze wapenen tegen haar voeren zullen: de moderne arbeiders, het proletariaat, dat zich ontwikkelt in dezelfde mate als de ‘bourgeoisie’ d.i. het kapitaal. Dat proletariaat vormt de klasse dier moderne arbeiders, die slechts leven zoolang zij werk vinden, en die slechts zoolang werk vinden, als hun arbeid het kapitaal vermeerdert. Deze arbeiders, die zich stuksgewijs verkoopen moeten, zijn een koopwaar, evenals ieder ander handels-artikel, en dus evenzoo aan wisselvalligheden der concurrentie, aan alle zwenkingen van de markt, onderworpen. Het eigenaardige van hun arbeid is, dat deze, door de uitbreiding van het machine-wezen en door de verdeeling van den arbeid, elk zelfstandig karakter en daarmede alle bekoring voor den arbeider verliest. De arbeider wordt een bloot aanhangsel van het werktuig, en slechts de eenvoudigste, eentonigste en gemakkelijkst te leeren handgrepen worden van hem gevorderd. De kosten, die de arbeider veroorzaakt, bepalen zich derhalve bijna tot de levens-middelen, die hij voor zijn onderhoud en tot voortplanting van zijn geslacht noodig heeft, want de prijs eener koopwaar, dus ook van den arbeid, is gelijk aan haar productiekosten. Nu kan het loon zelfs afnemen, terwijl de arbeid erger walgt en tegenstaat, en - wreed verschijnsel! - naarmate machinerie en arbeids-verdeeling toenemen, vermeerdert ook in dezelfde evenredigheid de hoeveelheid van den te leveren arbeid, zij het door vermeerdering der arbeids-uren, zij het door vergrooting van den in een gegeven tijd gevorderden arbeid, wegens bespoedigden loop en vaart der machine, enz. De moderne nijverheid heeft de kleine werkplaats van den patriarchalen meester veranderd in de groote fabriek van den industrieelen kapitalist. Scharen van arbeiders, in de fabriek opééngehoopt, worden op militaire wijze georganiseerd. Als gemeene soldaten der industrie worden zij onder het toezicht van een volledige hiëarchie van onder-officieren en officieren geplaatst. Niets dan knechten der ‘bourgeois’-klasse en van den ‘bourgeois’-Staat, zijn zij van dag tot dag, van uur tot uur, onderworpen aan de machine, aan den opzichter, bovenal aan den ‘bourgeois’-fabrikant-zelven. Deze dwingelandij is te kleingeestiger, te hatelijker, te verbitterender, omdat winst-bejag openlijk als haar einddoel wordt erkend. Hoe minder vaardigheid en krachts-inspanning de handen-arbeid eischt, d.i. hoe meer de industrie zich ontwikkelt, des te meer wordt de arbeid der mannen verdrongen door dien der vrouwen. Verschil in geslacht en leeftijd heeft voor de arbeidende klasse geen sociale beteekenis meer. Er zijn slechts arbeids-werktuigen (arbeids-instrumenten) die, naar ouderdom en sekse verdeeld, verschillende kosten veroorzaken. De vroegere kleine tusschenstand, de kleine industrieelen, kleine kooplieden en renteniers, de handwerks-lieden en boeren, - al deze klassen zinken weg in het proletariaat: deels omdat hun gering kapitaal voor het drijven der groote industrie niet toereikend is en in de mededinging met grooter kapitalen het onderspit delft; deels omdat hun technische bekwaamheid door nieuwe wijzen van voortbrenging van haar waarde wordt ontdaan. Zoo recruteert | |||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||||||||||
zich het proletariaat uit alle klassen der bevolking. Daarbij komt nog, dat de arbeider, wanneer zijn verhouding tegenover den fabrikant zóóver gevorderd is, dat hij van dezen zijn arbeids-loon in gereed geld uitbetaald krijgt, de prooi wordt van de andere bestanddeelen der ‘bourgeoisie’: van den huis-eigenaar, den kruidenier, den geld-schieter en pandjeshouder, enz. Is het wonder, dat de strijd van het proletariaat tegen de ‘bourgeoisie’ begint van het eerste oogenblik van zijn bestaan? Die strijd heeft intusschen verscheiden trappen (stadiën) - achtereenvolgens met een individueel, een plaatselijk en een nationaal karakter - moeten doorloopen, alvorens te kunnen treden in het tegenwoordig tijdperk, waarin alléén, van alle klassen welke thans tegenover de ‘bourgeoisie’ staan, slechts het proletariaat een werkelijk revolutionnaire klasse uitmaakt. De midden-standen toch: de kleine industrieel, de kleine eigen baas, de kleine koopman, de handwerks-man, en de boer, zij allen bestrijden de ‘bourgeoisie’ slechts, om hun eigen bestaan als midden-standen voor ondergang te vrijwaren. Zij zijn dus niet revolutionnair, maar conservatief. Wat meer is, zij zijn reactionnair: zij zoeken het rad der geschiedenis terug te wentelen. Zijn zij revolutionnair, zoo zijn zij zulks met het oog op den overgang tot het proletariaat dat hen wacht, zoo verdedigen zij niet hun tegenwoordige, maar hun toekomstige belangen, en verlaten hun eigen standpunt, om zich op dat van het proletariaat te plaatsen. Alle levens-voorwaarden der oude maatschappij zijn reeds vernietigd in de levens-voorwaarden van het proletariaat. De proletariër is zonder eigendom; zijn verhouding tot vrouw en kinderen heeft niets gemeens met de burgerlijke; familie-verhouding; de moderne industrieele arbeid, de moderne onderwerping van den arbeid aan het kapitaal - dezelfde in Engeland als in Frankrijk, in Amerika als in Duitschland - hebben hem van elk nationaal karakter beroofd; de wetten, de zedenleer, de godsdienst zijn voor hem burgerlijke vooroordeelen, waarachter even zooveel burgerlijke belangen zich verschuilen. Alle vroegere klassen, die zich de heerschappij veroverden, zochten hun reeds verworven levenspositie te bevestigen, door de gansche maatschappij aan de voorwaarden van hun productie of vermogens-verwerving te onderwerpen. De proletariërs kunnen de maatschappelijke productieve krachten slechts voor zich veroveren, door hun eigen tot nu toe geldende toeëigenings-wijze en daarmede de gansche bestaande verwervings-wijze af te schaffen. De proletariërs behoeven niets van het hunne in veiligheid te stellen; zij hebben slechts al de bestaande particuliere beveiligingen en particuliere versterkingen te vernietigen. Alle tot nu toe zich openbarende bewegingen waren bewegingen van minderheden, of in het belang van minderheden. De proletarische beweging is de zelfstandige beweging der overgroote meerderheid in het belang van de overgroote meerderheid. Het proletariaat, de onderste laag der tegenwoordige maatschappij, kan zich niet oprichten, zonder dat de gansche bovenbouw der lagen, die de officieele samenleving vormen, in de lucht springt. | |||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||||||||||
Ofschoon niet naar den inhoud, is toch in den vorm, de strijd van het proletariaat tegen de ‘bourgeoisie’ vooreerst een nationale kamp. Het proletariaat van elk land moet natuurlijk allereerst met zijn eigen ‘bourgeoisie’ gereed komen. Gaan wij den gang van den strijd van het proletariaat na tegen de ‘bourgeoisie’ tot op onzen tijd, dan volgen wij den min of meer verbloemden burger-oorlog in de bestaande maatschappij tot op het punt, wanneer die worsteling in een open revolutie uitbreekt, en het proletariaat, ten-gevolge van den geweldigen val der ‘bourgeoisie’, zijn heerschappij grondvest. Geheel de tegenwoordige maatschappij berustte - gelijk wij gezien hebben - op de tegenstelling van onderdrukkende en van onderdrukte klassen. Om echter een klasse eenigszins blijvend te kunnen onderdrukken, moeten de levens-condities dier klasse zoodanig verzekerd wezen, dat zij in haar knechten-bestaan vol-op kan rondkomen. Zij kromt dan den rug en vindt later gelegenheid zich op te richten. De lijf-eigene kon zich op die wijze tot mede-lid der ‘commune’ naar boven werken, gelijk later de kleine burger tot ‘bourgeois’ zich verhief onder het juk van het feodale absolutisme. De moderne arbeider echter, in plaats van zich op te heffen met den vooruitgang der industrie, zinkt voortdurend dieper in de laagte onder de condities van zijn eigen klasse. De arbeider wordt een pauper, en het pauperisme neemt nog sneller toe dan bevolking en rijkdom. Zoo dan is het duidelijk, dat de ‘bourgeoisie’ onmachtig is, nog langer de heerschende klasse der maatschappij te wezen, en de levens-voorwaarden van haar klasse aan de maatschappij als ‘regulateur’ en wet dwingend op te leggen. Zij is ongeschikt te heerschen, wijl zij onmachtig is aan haar slaaf het levens-bestaan, zelfs binnen de grenzen van zijn slavernij, te verzekeren; wijl zij gedwongen is hem te laten wegzinken in een toestand, waarin zij hem moet voeden, in plaats van door hem gevoed te worden. De maatschappij kan niet meer onder haar heerschappij leven, d.i. haar leven is onvereenigbaar met de maatschappij. - De wezenlijke voorwaarde voor het bestaan en voor de heerschappij der ‘bourgeois’-klasse is de opéénhooping van den rijkdom in de handen van particulieren, de vorming en vermeerdering van het kapitaal. De voorwaarde echter van het kapitaal is arbeid om loon. Die loon-arbeid berust uitsluitend op de concurrentie der arbeiders onder elkander. De ontwikkeling der industrie, welker drager - zonder dat hij het wil of niet wil - de stand der ‘bourgeois’ is, zet nu, in de plaats van het door de concurrentie bewerkte isolement der arbeiders, hun revolutionnaire vereeniging door de associatie. Met den voortgang der groote industrie wordt dus van onder de voeten der ‘bourgeoisie’ de grondslag weggetrokken, waarop zij produceert en de producten zich toeëigent. Zij produceert vóór alles haar eigen doodgravers. Haar ondergang en de zegepraal van het proletariaat zijn beide even onvermijdelijk.
| |||||||||||||||||||||
II. Proletariërs en communisten.- De vraag rijst nu, in welke | |||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||||
verhouding staan de communisten tot de proletariës in 't algemeen? Hierop moet het volgende worden geantwoord. De communisten zijn geen op zich-zelf staande partij tegenover andere arbeiders-partijen; zij hebben geen belangen, afgescheiden van die van het gansche proletariaat; zij hebben geen afzonderlijke beginselen, waarnaar zij de proletarische beweging plooien willen. Wat hen onderscheidt is, eensdeels, dat zij steeds de gemeenschappelijke, van alle nationaliteit onafhankelijke belangen van het gansche proletariaat tot hun recht doen komen, en anderdeels, dat zij in de verschillende ontwikkelings-trappen, welke de worsteling van proletariaat en ‘bourgeoisie’ doorloopt, steeds het belang der beweging in haar geheel vertegenwoordigen. Practisch zijn zij het meest besliste, steeds voorwaarts drijvende gedeelte der arbeiders-partijen van alle landen; theoretisch staan zij, door hun inzicht in de voorwaarden, den gang en de algemeene resultaten der proletarische beweging, boven de overige massa van het proletariaat. En die theoretische leerstellingen der communisten berusten geenszins op denkbeelden en beginselen, door dezen of genen wereld-hervormer uitgevonden of ontdekt: zij zijn slechts de algemeene uitdrukking der feitelijke gegevens van een bestaanden klassen-strijd, van een historische beweging, die vóór onze oogen voorwaarts schrijdt. Dit wordt in vier onderdeelen, die tot verdachtmaking van de zijde der ‘bourgeoisie’ aanleiding geven, nader toegelicht. Vooreerst wat betreft den eigendom. De afschaffing der tot nu toe bestaande eigendoms-vormen is niet iets, dat het communisme in 't bijzonder eigen is, want alle eigendoms-vormen waren steeds aan voortdurende historische wisseling onderworpen, zooals bijvoorbeeld de Fransche revolutie den feodalen eigendom afschafte ten-gunste van den burgerlijken. Wat het communisme kenmerkt, is niet de afschaffing van den eigendom in 't algemeen, maar de afschaffing van den burgerlijken eigendom. En deze moderne burgerlijke privaat-eigendom is de laatste en volkomene uitdrukking van die voortbrenging en toeëigening der producten, welke op klassen-tegenstellingen, op exploitatie van den één door den ander, berust. In dien zin kunnen de communisten hun theorie samenvatten in de woorden: opheffing van den privaat-eigendom. Men heeft den communisten voorgeworpen, dat zij den persoonlijk verworven, door eigen arbeid verkregen eigendom, die den grondslag uitmaakt van alle persoonlijke vrijheid, werkzaamheid en zelfstandigheid, willen afschaffen. Door arbeid verkregen, verworven, zelf-verdiend eigendom! Spreekt gij - zóó zegt het Manifest tegen de ‘bourgeoisie’ - van den eigendom van kleine burgers, van kleine boeren, die aan den burgerlijken eigendom voorafging? Wij behoeven dien niet af te schaffen: de ontwikkeling der industrie heeft dien afgeschaft en schaft hem nog dagelijks af. Of spreekt gij van den modernen burgerlijken privaat-eigendom? Maar bezorgt de loon-arbeid van den proletariër hem dan eigendom? In geen enkel opzicht. Hij schept het kapitaal, | |||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||||||
d.i. den eigendom, die den loon-arbeid exploiteert, en die zich enkel vermeerderen kan onder voorwaarde nieuwen loon-arbeid voort te brengen om dien op-nieuw te exploiteeren. De eigendom in zijn tegenwoordige gedaante beweegt zich in de tegenstelling van kapitaal en loon-arbeid. Kapitalist te zijn beteekent niet slechts een zuiver persoonlijke, maar een maatschappelijke positie bij de productie in te nemen. Het kapitaal is een gemeenschappelijk product, en kan slechts door een gezamenlijke werkzaamheid van veel leden, ja in laatste instantie slechts door de gezamenlijke werkzaamheid aller leden van de maatschappij, in beweging gezet worden. Het kapitaal is alzoo geen persoonlijke, het is een maatschappelijke macht. Wanneer derhalve het kapitaal in gemeenschappelijk, aan alle leden der maatschappij toebehoorend eigendom veranderd wordt, zoo verandert niet persoonlijk eigendom in maatschappelijk eigendom. Slechts krijgt het maatschappelijk karakter van den eigendom een anderen vorm. Het verliest zijn klassen-karakter. Wat het loon betreft: de gemiddelde prijs van den loon-arbeid is het minimum van het arbeids-loon, d.i. de som der levensmiddelen, die noodig zijn om den arbeider als arbeider in 't leven te houden. Wat dus de loon-arbeider door zijn werkzaamheid zich toeëigent, is juist toereikend om het naakte leven te reproduceeren. De communisten willen - zegt het Manifest - deze persoonlijke toeëigening der arbeids-producten ter-reproductie van het onmiddelbaar leven geenszins afschaffen; zij willen enkel het ellendig karakter dezer toe-ëigening opheffen, waarbij de arbeider slechts leeft om het kapitaal te vermeerderen, slechts in zooverre leeft, als het belang der heerschende klasse het medebrengt. In de burgerlijke maatschappij is de levende arbeid slechts een middel om den opgehoopten arbeid te vermeerderen. In de communistische maatschappij is de opgehoopte arbeid slechts een middel, om het levens-proces der arbeiders te verruimen, te verrijken, te bevorderen. Gij ontstelt er van, dat wij - zóó spreekt het Manifest tegen de ‘bourgeoise’ - den privaat-eigendom opheffen willen. Maar in uw bestaande maatschappij is de privaat-eigendom voor negen-tienden harer leden opgeheven; hij bestaat juist daardoor, dat hij voor negen-tienden niet bestaat. Gij verwijt ons dus, dat wij een eigendom willen opheffen, die tot noodzakelijke voorwaarde heeft, dat de ontzaglijke meerderheid der samenleving zonder eigendom is. Gij werpt met één woord ons tegen, dat wij úw eigendom opheffen willen. Zeer zeker willen wij dat. Van het oogenblik af aan, waarin de arbeid niet meer in kapitaal, geld en grond-rente, om kort te gaan, in een te monopoliseeren maatschappelijke macht kan worden vervormd, dat wil zeggen: van het oogenblik af aan, waarin de persoonlijke eigendom niet meer in een burgerlijken eigendom kan omgezet worden; van dat oogenblik af verklaart gij, dat de persoon is te-niet gedaan. Gij geeft dus toe, dat gij onder persoon niemand anders verstaat dan den ‘bourgeois’, den burger-eigenaar. En deze persoon zal gewis moeten verdwijnen. Het communisme ontneemt aan niemand de macht zich maat- | |||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||||
schappelijke producten toe te eigenen; het ontneemt slechts de macht zich door deze toeëigening heerschappij te verschaffen over den arbeid van anderen. Men heeft de tegenwerping gemaakt, dat met de afschaffing van den privaat-eigendom alle werkzaamheid ophouden en eene algemeene luiheid zich openbaren zou. Doch indien dit zoo was, moest de burgerlijke samenleving reeds lang door luiheid zijn te-gronde gegaan, want die thans arbeiden verwerven geen eigendom, en die thans eigendom verwerven arbeiden niet. De geheele bedenking loopt uit op de tautologie, dat er geen loon-arbeid meer is, zoodra er geen kapitaal meer bestaat. Alle tegenwerpingen, die tegen de communistische toe-ëigenings- en voortbrengings-wijze der materieele producten kunnen gericht worden, zijn evenzoo toepasselijk op de toe-ëigening en voortbrenging der producten van den geest. Gelijk voor den ‘bourgeois’ het eindigen van den klasse-eigendom gelijk staat met het eindigen der productie-zelve, zoo is voor hem het ophouden der klassen-beschaving (‘Klassen-bildung’) hetzelfde als het ophouden van alle beschaving. De beschaving echter, wier verlies hij betreurt, is voor het overgroot aantal de opleiding tot de machine. Doch wilt niets verder met ons strijden - aldus spreekt het Manifest tot de leden der ‘bourgeoisie’ - terwijl gij aan uw burgerlijke voorstellingen van vrijheid, beschaving, recht, enz. de afschaffing van den burgerlijken eigendom afmeet. Uwe ideeën-zelven zijn producten van de burgerlijke voortbrengings- en eigendoms-verhoudingen, gelijk uw recht slechts de tot wet verheven wil van uw klasse is; een wil, wiens inhoud gegeven is in de materieele levens-voorwaarden van uw klasse. De baatzuchtige voorstelling, waarmede gij uw voortbrengings - en eigendoms-verhoudingen, uit zuiver historische, in den loop der productie voorbijgaande verhoudingen ontstaan, omstempelt tot eeuwige natuur- en verstands-wetten, deelt gij met alle ondergegane heerschende klassen. Wat gij eindelijk hebt leeren begrijpen met betrekking tot den eigendom der antieke wereld, wat gij inziet voor den eigendom der feodaliteit, durft gij niet meer begrijpen wanneer het den burgerlijken betreft. In de tweede plaats wat aangaat de afschaffing van het huisgezin. Men zegt, dat de communisten de intiemste betrekkingen verbreken willen, wijl zij de sociale opvoeding doen treden in de plaats der opvoeding in het huis. Maar den verdedigers van het bestaande wordt geantwoord: staat niet ook uw opvoeding onder den invloed der samenleving? Onder dien der maatschappelijke toestanden, te-midden waarvan gij opvoedt, der rechtstreeksche en middellijke inmenging door scholen, enz.? De communisten hebben de inwerking der maatschappij op de opvoeding niet uitgevonden, zij veranderen slechts den aard daarvan, en onttrekken de opvoeding aan den invloed der heerschende klassen. De burgerlijke zinwendingen en uitdrukkingen over huisgezin en opvoeding, over de teedere verhouding van ouders en kinderen, worden des te stuitender, naarmate, ten-gevolge der groote industrie, alle familie-banden voor de proletariërs ver- | |||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||||
scheurd en de kinderen eenvoudig tot handels-artikelen en arbeids-werktuigen worden vervormd. Maar gij communisten - zóó roept de ‘bourgeoisie’ in koor - wilt de vrouwen-gemeenschap invoeren. Is dit ernstig gemeend? De ‘bourgeois’ ziet in zijn vrouw slechts een werktuig ter voortbrenging. Hij hoort, dat de productie-werktuigen op gemeenschappelijke wijze zullen worden geëxploiteerd, en kan nu natuurlijk niet anders denken, dan dat het lot der gemeenschappelijkheid ook de vrouwen zal treffen. Hij vat niet, dat het er om te doen is, aan de positie der vrouwen als voortbrengings-werktuigen een einde te maken. Overigens is niets belachelijker dan de hoog-zedelijke verontwaardiging onzer ‘bourgeois’ over die vermeende officieele vrouwen-gemeenschap der communisten. Dezen behoeven waarlijk de vrouwen-gemeenschap niet in te voeren, zij heeft bijna altijd bestaan. Onze ‘bourgeois’, er niet mede tevreden, dat - om van de officieele prostitutie in 't geheel niet te spreken - de vrouwen en dochters van hun proletariërs te hunner beschikking staan, vinden er een uitnemend genot in, over en weder elkanders huisvrouwen haar gelofte van trouw te doen vergeten. Het huwelijk onder de ‘bourgeoisie’ is in werkelijkheid de gemeenschap der gehuwde vrouwen. Men zou hoogstens de communisten kunnen verwijten, dat zij, in stede van een schijnheilig bedekte, een officieele openlijke vrouwengemeenschap zouden willen invoeren. Het spreekt overigens vanzelf, dat met de opheffing van de tegenwoordige productie-verhouding ook de daaruit voortkomende vrouwen-gemeenschap, dat wil zeggen: de officieele en niet-officieele prostitutie, verdwijnt. Aan de communisten is verder verweten, dat zij het vaderland, de nationaliteit zouden willen afschaffen. Doch de arbeiders hebben geen vaderland. Men kan hun niet ontnemen wat zij niet bezitten. Maar bovendien: de nationale slagboomen en de tegenstellingen tusschen de volken verdwijnen reeds meer en meer met de ontwikkeling der ‘bourgeoisie’, door de handels-vrijheid, de wereldmarkt, de gelijkvormigheid der industrieele voortbrenging en der daarmede gepaard gaande levens-betrekkingen. De heerschappij van het proletariaat zal die nog meer doen verdwijnen. Naarmate de exploitatie van het ééne individu door het andere wordt opgeheven, houdt de exploitatie van de ééne natie door de andere op. Te-gelijk met de tegenstelling der klassen in elke natie, vervalt ook de vijandelijke stelling der natiën tegenover elkander. Eindelijk wat betreft den godsdienst en de zedelijkheids-questie. Men verwijt den communisten tegen de bestaande godsdienstige, wijsgeerige en ideologische gezichts-punten gekeerd te zijn. Doch behoeft men wel diep inzicht, om te begrijpen, dat met de levensverhoudingen der menschen, met hun maatschappelijke betrekkingen, met hun maatschappelijken toestand, ook hun voorstellingen, aanschouwingen en begrippen, met één woord: met hun zijn ook hun bewustzijn verandert? Wat bewijst de geschiedenis der ideeën anders, dan dat de productie des geestes zich vervormt met de materieele productie? De heerschende ideeën van een tijd waren altijd slechts de ideeën der heerschende klasse. Men spreekt van | |||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||||
ideeën, die een gansche samenleving revolutionneeren; men spreekt daarmede echter alléén het feit uit, dat binnen den kring der oude maatschappij de elementen van een nieuwe zich hebben gevormd, dat met de ontbinding der oude levens-verhoudingen de ontbinding der oude ideeën gelijken tred houdt. Maar - zegt men - godsdienstige, zedelijke, wijsgeerige, staatkundige rechts-ideeën wijzigden zich in den loop der historische ontwikkeling; de godsdienst-zelf, de zedenleer, de wijsbegeerte, de staatkunde, het recht handhaafden zich echter steeds bij deze wisseling. Er zijn bovendien eeuwige waarheden, als vrijheid, rechtvaardigheid, enz., die aan alle maatschappelijke toestanden gemeen zijn. Het communisme schaft nu die eeuwige waarheden af, het schaft den godsdienst af, de zedenleer, in plaats van ze nieuw te vervormen, het zet zich dus schrap en vierkant tegen alle voorafgaande historische ontwikkeling. Waarop komt die aanklacht neder? De geschiedenis der gansche tot nu toe bestaande maatschappij bewoog zich in klassen-tegenstrijdigheden, die in de verschillende tijdperken verschillend zich voordeden. Welke gedaante de samenleving tot nu toe hebbe aangenomen, steeds is de exploitatie van het ééne gedeelte der maatschappij door het andere het feit, dat allen eeuwen, die achter ons liggen, gemeen was. Geen wonder derhalve, dat het sociale bewustzijn aller eeuwen, trots alle verscheidenheid, in bepaalde gemeenschappelijke vormen zich beweegt; bewustzijns-vormen, die eerst door geheele verbrijzeling der klassentegenstelling te-niet gaan. De communistische revolutie is het radicaalste breken met de overgeleverde eigendoms-verhoudingen; geen wonder, dat in haar ontwikkelings-gang op radicale wijze met de overgeleverde ideeën gebroken wordt. Tot dusverre de tegenwerpingen en bedenkingen der ‘bourgeoisie’ tegen het communisme. De eerste stap in de arbeids-revolutie is nu de verheffing van het proletariaat tot heerschende klasse. Het proletariaat zal zijn politieke heerschappij gebruiken, om geleidelijk al het kapitaal aan de ‘bourgoisie’ te onttrekken, alle voortbrengings-werktuigen in handen van den Staat, dat is van het als heerschende klasse georganiseerd proletariaat, te centraliseeren, en de massa voortbrengings-krachten zoo snel mogelijk te doen groeien. Dit kan natuurlijk vooreerst slechts geschieden door middel van despotiek ingrijpen in het eigendoms-recht en in de burgerlijke productie-verhoudingen, derhalve door maatregelen, die economisch ontoereikend en onhoudbaar schijnen, maar die, in den loop der ontwikkeling, over zich-zelven heên de beweging verder voortstuwen en als middelen ter omwenteling der gansche productie-wijze onvermijdelijk zijn. Deze maatregelen zullen natuurlijk naar de verschillende landen verschillend zijn. Voor de meest vooruitschrijdende landen zullen echter de volgende maatregelen tamelijk algemeen in aanwending kunnen worden gebracht: | |||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||||||
Zijn in den loop der ontwikkeling de klassen-verschillen te-niet gedaan, en is de productie in de handen der geassocieerde individuen geconcentreerd, dan verliest het publiek gezag zijn politiek karakter. De politieke macht in haar eigenlijke beteekenis is de georganiseerde macht eener klasse ter onderdrukking van een andere klasse. Wanneer het proletariaat in de worsteling tegen de ‘bourgeoisie’ zich noodzakelijker-wijze tot een klasse vereenigt, door een revolutie zich tot heerschende klasse maakt, en als heerschende klasse geweldadig de oude productie-verhoudingen opheft, zoo heft het, met deze productie-verhoudingen, de voorwaarden van bestaan op van de klassen-tegenstelling, ja inderdaad de klassen-zelven en daarmede zijn eigen heerschappij als klasse. In de plaats der oude burgerlijke maatschappij met haar klassen en klassen-tegenstellingen treedt eene associatie, waarin de vrije ontwikkeling van een ieder de voorwaarde voor de vrije ontwikkeling van allen is.
| |||||||||||||||||||||
III. - Socialistische en communistische literatuur.Het Communistisch Manifest geeft zich veel moeite, de arbeidende klasse te orienteeren in de op dat tijdstip (1847) bestaande socialistische literatuur. Door de eigenaardige wijze, waarop Marx en Engels hier de handwijzers stellen, is deze afdeeling ook thans nog van eenig belang, te meer, omdat zij licht werpt op Marx en Engels zelven. Het Manifest verdeelt de socialistische literatuur in drie groote massa's, voorzoover die letterkunde voorkomt: a. uit het reactionnaire socialisme, b. uit het conservatieve of ‘bourgeois’-socialisme, en c. uit het kritisch-utopistisch socialisme en communisme. | |||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||||
a. Wat het reactionnaire socialisme betreft: het splitst zich, volgens het Manifest, weder in drie afdeelingen: in het feodaal socialisme, in het klein-burgerlijk socialisme, en in het Duitsche ‘ware’ socialisme. Het feodaal socialisme is datgene, wat leden uit den adel of de geestelijkheid voorstaan. Zij doen het slechts uit haat tegen de ‘bourgeoisie’, wijl zij geërgerd zijn, dat zij door de ‘bourgeoisie’ zijn ten-onder gebracht. Men merkt echter spoedig wat hun bedoelingen zijn. Als die baronnen vooraan vóór het volk willen rijden, zwaaiende een vlag, waarop, ten-einde dat volk te winnen, een bedelzak is geteekend, dan zien de scharen die hen naloopen dadelijk de adellijke wapen-figuren op de achterkwartieren dier edelen - en lachend loopt de menigte weg. En de heeren geestelijken-socialisten! Ach, het Christelijk socialisme is slechts het wij-water, waarmede de papen de ergernis der aristocraten inzegenen. - Evenzoo staat het bijna gesteld met het klein-burgerlijk socialisme. De feodale aristocratie en de Kerk waren niet de éénige klassen, die door de ‘bourgeoisie’ omvèrgeworpen werden; neen, met die beide standen vielen gelijktijdig het Middeneeuwsch burgerschap (‘das Pfahlbürgerthum’) en de kleine boeren-stand. Deze twee klassen waren de voorloopers der moderne ‘bourgeoisie’, en blijven nu nog hier en dáár een kwijnend leven voortzetten, als schakel of tusschenlid tusschen proletariaat en ‘bourgeoisie’. Zij worden telkens òf naar het proletariaat teruggeworpen, òf verdwijnen als zelfstandige leden der maatschappij en worden arbeiders-opzichters en loon-bedienden. In enkele landen zijn de groepen van die tusschenklasse vrij groot, zooals in Frankrijk, waar de boerenstand meer dan de helft der bevolking uitmaakt. In zulke landen wordt dan de kritiek op de ‘bourgeoisie’ uit het oogpnnt dezer twee tusschenklassen opgemaakt. Aldus deed bij-voorbeeld Sismondi. Zijn kritiek is niet kwaad, doch waar zulk een soort socialisme positieve maatregelen beraamt, dáár grijpt het òf naar de oude vroegere productie- en verkeers-middelen, òf wil het de moderne productie- en verkeers-middelen gewelddadig instuwen in de lijst der oude eigendoms-verhoudingen, die juist door deze moderne productie-middelen waren uitééngerukt. In beide gevallen is dit socialisme reactionnair en utopist. Gilden-wezen in het handwerk, en voorvaderlijke, patriarchale inrichting der hoeven op het land, zijn haar laatste woord. Wat zij verder zegt, wekt een gevoel van misselijkheid op. - Anders spreekt het Duitsche ‘ware’ socialisme. De socialistische en communistische literatuur van Frankrijk werd naar Duitschland ingevoerd, toen aldaar de ‘bourgeoisie’ haar strijd tegen het feodale absolutisme begon. Op die letterkunde wierpen zich in Duitschland filosofen en halve wijsgeeren. Doch de Duitsche filosofen en letterkundigen, die dat deden, vergaten, dat enkel slechts de Fransche geschriften en niet gelijktijdig de Fransche levens-toestanden naar Duitschland waren verhuisd. Geheel die socialistische literatuur verloor dus, in een ander land overgeplant, haar practische beteekenis, werd zuiver literair. En de arbeid der | |||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||||||||||
Duitsche geleerden en letterkundigen bestond uitsluitend nu daarin, de nieuwe Fransche ideeën met hun eigen oud filosofisch geweten in overeenstemming te brengen. Zij plakten dus achter het vertaalde Fransche origineel hun filosofische frase. De Fransche sociaal-communistische literatuur werd op die manier als het ware gecastreerd. In de hand der Duitschers hield zij op, de uitdrukking te zijn van den strijd van de ééne klasse tegen de andere. Zij werd iets abstracts, iets wat naar de studeerkamer rook. Toch verloor ook dit Duitsche socialisme allengs zijn pedante naïeveteit, want juist begon de liberale beweging in Duitschland: de kamp der Pruisische ‘bourgeoisie’ tegen feodaliteit en absoluut koningschap. Dat was voor het Duitsche socialisme de gewenschte gelegenheid, om aan de politieke beweging de socialistische eischen over te stellen, al de Fransche vervloekingen en anathema's tegen liberalisme, vertegenwoordigend stelsel, concurrentie, enz. enz. ook aan de Duitsche massa's voor te orgelen, en haar te beduiden, dat zij bij deze beweging der ‘bourgeoisie’ niets te winnen, veeleer alles te verliezen hadden. Het Duitsche socialisme zag echter over het hoofd, dat al die half-liberale zaken wel in Frankrijk waren, maar in Duitschland niet ééns bestonden, dat zij dáár nog eerst tot stand moesten gebracht worden. Het resultaat was, dat het ‘ware’ socialisme, in de handen der absolute Duitsche regeeringen, slechts als boêman, als vogel-verschrikker tegen de liberalen diende. Het werd gebruikt als een wapen tegen de ‘bourgeoisie’. En behalve dat het die mooie rol speelde, vertegenwoordigde het ‘ware’ socialisme dan nog een reactionnaire zaak, namelijk het belang der Duitsche klein-burgerij (‘das Pfahlbürgerthum’). Die Duitsche klein-burgers waren wanhopend bang voor twee zaken: voor de heerschappij der groote industrie met haar concentratie der kapitalen, en voorts voor het opkomen van een revolutionnair proletariaat. Het ‘ware’ socialisme zou nu - in hun oog - beide vliegen met één klap kunnen doodslaan. Zoo vonden de ‘ware’ socialisten klandisie bij die klein-burgers. Het kleed, geweven uit spinnewebben der speculatie, geborduurd met bloemrijke frases, doortrokken met een bedwelmenden geur van gemoeds-dauw - in welk kleed nu de Duitsche socialisten de brokken been van hun eeuwige waarheden wikkelden - deed nog den aftrek van hun artikel bij dit publiek toenemen. Zijnerzijds dacht het Duitsche ‘ware’ socialisme werkelijk, dat het zijn taak was de hoogdravende vertegenwoordiger dezer klein-burgerij te wezen. Het proclameerde de Duitsche natie als de normale natie en den Duitschen ‘Spieszburger’ als den normalen mensch. Het trad op tegen het destructieve communisme, en stelde zich onpartijdig verheven boven elken klassen-strijd. Het modderde en werkte ontzenuwend. b. Het conservatieve of ‘bourgeois’-socialisme. Hieromtrent zegt het Manifest het volgende. Een deel der ‘bourgeoisie’ wenscht de sociale misstanden te verhelpen, om het bestaan der burgerlijke maatschappij te verzekeren. Hiertoe behooren: economisten, filantropen, humanitaire lieden, verbeteraars van den toestand der arbeidende klassen, organiseerders van weldadigheid, afschaffers | |||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||||||||||
der dierenmishandeling, stichters van matigheids-vereenigingen, oprichters van winkel-vereenigingen van allerlei aard. En ook tot gansche stelsels is dit ‘bourgeois’-socialisme uitgewerkt. Als voorbeeld haalt het Manifest Proudhons ‘Philosophie de la Misère’ aan. Die socialistische ‘bourgeois’ willen de levens-voorwaarden der moderne maatschappij, zonder de noodwendig daaruit voortkomende kampen en gevaren. Zij willen de bestaande maatschappij, na aftrek van de elementen, die haar revolutionneeren en tot ontbinding brengen. Zij willen de ‘bourgeoisie’ zonder het proletariaat. De ‘bourgeoisie’ stelt zich de wereld, waarin zij heerscht, natuurlijk als de beste wereld voor. Het ‘bourgeois’-socialisme verwerkt deze troostrijke voorstelling tot een half of tot een gansch systeem. Wanneer dit socialisme aan het proletariaat de opwekking doet uitgaan, om zijn stelsel te verwerkelijken en binnen het nieuwe Jeruzalem te treden, dan verlangt het in den grond van zijn hart slechts, dat het proletariaat in de tegenwoordige maatschappij moge blijven staan, maar zijn hatelijke voorstelling daarvan aflegge. Een tweede, minder stelselmatige, doch meer practische vorm van het socialisme zoekt de arbeiders-klasse van elke revolutionnaire beweging af te brengen, door het argument, dat niet een of andere politieke verandering, maar slechts een wijziging der materieele levens-verhoudingen haar van nut konde zijn. Onder verandering der materieele levens-verhoudingen verstaat dat socialisme echter geenszins de afschaffing van de burgerlijke productie-verhoudingen - hetgeen slechts op revolutionnairen weg kan gebeuren - maar wel het aanwenden van administratieve verbeteringen, die op de basis van deze productie-verhoudingen mogelijk zijn, die derhalve aan de verhouding van kapitaal en loon-arbeid niets veranderen, maar in het beste geval voor de ‘bourgeoisie’ de kosten van haar maatschappij iets verminderen en de staathuishouding vereenvoudigen. Zijn meest adequate uitdrukking bereikt het ‘bourgeois’-socialisme eerst dan, wanneer het tot een louter redekunstige figuur wordt. Vrije handel - in het belang van de arbeidende klasse; bescherming - in het belang der arbeidende klasse; cellulaire gevangenis - in het belang der arbeidende klasse, ja, dat is het laatste, het éénig ernstig gemeende woord van het ‘bourgeois’-socialisme. Het socialisme der ‘bourgeoisie’ bestaat juist in de uitdrukkelijke verklaring, dat de ‘bourgeois’ ‘bourgeois’ zijn - in het belang der arbeidende klasse. c. Ten-slotte het kritisch-utopistisch socialisme en communisme. Het Manifest zegt, dat het hier geen melding maakt van de literatuur, die in alle groote moderne revoluties de eischen van het proletariaat uitsprak. bijv. de geschriften van Babeuf. Slechts op het volgende vestigt het de aandacht. - De eerste pogingen van het proletariaat, om, in een tijd van algemeene opwinding, van de omvèrwerping van de feodale maatschappij, direct zijn eigen klassen-belang door te zetten, leden noodwendig schipbreuk wegens de onontwikkelde gestalte van het proletariaat-zelf, en door het gemis van de materieele condities van zijn bevrijding, die juist eerst het product van het burgerlijk tijdvak zijn. | |||||||||||||||||||||
[pagina 426]
| |||||||||||||||||||||
De revolutionnaire literatuur, welke die eerste bewegingen van het proletariaat begeleidde, is naar haar inhoud noodwendig reactionnair. Zij leert een algemeen ascetisme en een ruwe gelijkmakerij. De eigenlijke socialistische en communistische stelsels: de stelsels van Saint-Simon, Fourier, Owen, enz. duiken op in de eerste onontwikkelde periode van den kamp tusschen proletariaat en ‘bourgeoisie’. De uitvinders van die systemen zien wel is waar de tegenstelling der klassen, evenals de werkzaamheid der ontbindende elementen in de heerschende maatschappij-zelve, maar zij aanschouwen aan de zijde van het proletariaat geen historische zelf-werkzaamheid, geen hem eigendommelijke politieke beweging. Daar de ontwikkeling der klassen-tegenstelling gelijken tred houdt met de ontwikkeling der industrie, vinden zij de materieele voorwaarden ter bevrijding van het proletariaat in het leven niet voorhanden, en zoeken zij naar de sociale wetenschap, naar sociale wetten, om die voorwaarden te scheppen. In de plaats der maatschappelijke werkzaamheid moet dus hun eigen persoonlijke uitvindende werkzaamheid treden; in de plaats der historische voorwaarden der bevrijding komen fantastische voorwaarden; in de plaats der gestadig voortschrijdende organisatie van het proletariaat tot klasse verschijnt een eigen uitgebroeide organisatie der maatschappij. De toekomstige wereld-geschiedenis lost zich voor hen op in de propaganda en practische uitvoering van hun eigen maatschappelijke plannen. Wel is waar, zijn zij zich bewust, hoofdzakelijk in het belang der arbeidende klasse, als de lijdende klasse, te werken, maar hun plan omvat toch alle klassen der maatschappij, ook de heerschende klasse. Zij begrijpen den klassenstrijd niet en verwerpen de groote revolutionnaire actie. Zij zijn fantasten. - Hun geschriften bevatten echter ook een kritisch deel. Dat deel levert zeer waardeerbaar materiaal, al hebben de positieve voorstellen ter verbetering altijd een utopistische strekking. De beteekenis van het kritisch-utopistisch socialisme en communisme staat in omgekeerde reden tot de historische ontwikkeling. In dezelfde verhouding, waarin de werkelijke klassen-strijd zich ontwikkelt en vormt, verliest deze fantastische verheffing boven den strijd, deze fantastische bekamping van den strijd, alle practische waarde, alle theoretische rechtvaardiging. Waren dan nog de eerste uitvinders dezer systemen ook in veel opzichten revolutionnair, zoo vormen hunne leerlingen telkenmale reactionnaire secten. Zij blijven droomen, bouwen kasteelen in de lucht, en doen een beroep op de filantropie der burgerlijke harten en geldzakken, om zulke kasteelen te verwezenlijken. Ten-slotte keeren zij zich zelfs tegen de politieke beweging der arbeiders, welke, volgens hen, slechts uit een blind ongeloof aan het door hen verkondigde nieuwe evangelie kan ontstaan.
| |||||||||||||||||||||
IV.- In de vierde en laatste plaats behandelt het Manifest de positie, die de communisten innemen tegenover de onderscheidene oppositie-partijen. Let op, dat de communisten wel is waar strijden voor het be- | |||||||||||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||||||||||
reiken der dadelijk voor de hand liggende doeleinden en belangen der arbeiders-klasse, maar dat zij daarbij te-gelijk in de tegenwoordige beweging de toekomst der beweging vertegenwoordigen. Zij ondersteunen dus overal elke revolutionnaire beweging tegen de bestaande maatschappelijke en politieke toestanden. In alle deze bewegingen zetten zij de eigendoms-vraag, welken meer of minder ontwikkelden vorm die dan ook moge aangenomen hebben, als de hoofd-vraag der beweging op den vóórgrond. Zij verzuimen geen oogenblik, bij de arbeiders een zoo helder mogelijk bewustzijn van de vijandelijke tegenstelling tusschen proletariaat en ‘bourgeoisie’ wakker te roepen. Zij arbeiden overal aan de verbinding en verstandhouding der democratische partijen van alle landen. ‘De communisten versmaden het, hun inzichten en oogmerken geheim te houden. Zij verklaren openlijk, dat hun doeleinden slechts bereikt kunnen worden door de gewelddadige omvèrwerping der geheele bestaande maatschappelijke orde. Mogen de heerschende klassen voor een communistische revolutie sidderen! De proletariërs hebben daarbij niets te verliezen dan hun ketenen. Een wereld hebben zij te winnen. Proletariërs van alle landen vereenigt u!’ |
|