De socialisten: Personen en stelsels. Deel 3: Tijdvak tusschen de jaren 1830 en 1850, eerste helft: Frankrijk
(1875-1897)–H.P.G. Quack– Auteursrechtvrij
[pagina 85]
| |
menschheid moest voeren tot groot geluk. Die er van afweken, vielen, volgens hem, in den stroom der vergetelheid. Aldus was eerst gevallen Bazard, in wien zich het Christelijk protestantisme voor hem had geteekend, en zoo viel nu Olinde Rodrigues, de IsraëlietGa naar voetnoot1). Trouwens de leerlingen schaarden zich nog om Enfantin en volgden Rodrigues nietGa naar voetnoot2). Michel Chevalier, Emile Barrault, Charles Duveyrier, Gustave d'Eichthal, Henri Fournel, Isaac Pereire, Stephane Flachat, Charles Lambert, Adolphe Guéroult, Charles Lemonnier, Bouffard, Hoart, Holstein en de anderen bleven allen bij EnfantinGa naar voetnoot3). De rechterhand van Enfantin was nu, na half Februari 1832, de scherpzinnige, practische Michel ChevalierGa naar voetnoot4). Al ging dus Olinde Rodrigues zich op zijn beurt voortaan beschouwen als het ware hoofd der Saint-Simonisten; al ging de gerechtelijke instructie, gevolg der in-beschuldiging-stelling, steeds door, de school zelve verloor geen oogenblik haar moed en haar zelfvertrouwen. Zelfs was het, alsof Michel Chevalier haar een nieuwe geestdrift wist mede te deelen in de industrieele richting. Reeds sinds het begin van Februari 1832 - zie den ‘Globe’ van 12 Februari - was hij daarmede bezig. Zich aansluitende aan de denkbeelden, die Enfantin in zijn tiende les had uitééngezet, | |
[pagina 86]
| |
had hij zich scherp bezig-gehouden met de groote ondernemingen, die uit een industrieel oogpunt te doen waren. Hij was gaan peinzen over spoorwegen en waterwegen, over stoomboot-diensten en lijnen van vervoer, had zich voorgesteld, wat in de eerste toekomst daarvan kon worden uitgevoerd, en had voor dit alles een samenhangend plan opgemaakt, waaraan hij den naam gaf: Stelsel der Middellandsche zee (‘Système de la Méditerranée’); voor dit plan ging hij nu, met behulp der school, propaganda makenGa naar voetnoot1). Dit plan werd aldus door hem voorgesteld. Hij begon met te herinneren, dat de wereld-geschiedenis sinds eeuwen zich bewoog om de worsteling tusschen het Westen en het Oosten. Bevrediging zal er niet komen, vóórdat ook op materieel gebied die twee helften der wereld verzoend zijn. En die twee helften moeten, als twee massieve volken-agglomeraties, elkander de hand reiken over de Middellandsche zee. Want die Middellandsche zee, waartoe ook de Zwarte zee en de Caspische zee behooren, is als het ware het binnenmeer, rondom hetwelk aller volken belangen zich kunnen concentreeren. Zie slechts naar die Middellandsche zee. Zij is zoo uitstekend gevormd. Behalve de spiegelgladde vlakte in het midden, is zij haast niet anders dan een reeks van groote golven, aan ieder van welke inhammen een hoofd-haven is te kiezen. Trek nu om elk dier havens, als middelpunt, kleinere en groote halve cirkels op het achter liggend land, dan kan elk dier havens het uitgangs-punt en tegelijk de hefboom worden van een geheel stelsel van operaties, waardoor al de kringen van het Oosten en Westen met elkander in vaste aanraking kunnen komen. Mits dan naar zulke havens van elke kant groote spoorweg-lijnen volgens een vast ‘tracé’ worden heêngelegd, en machtige stoomboot-lijnen aldaar als verleng-stukken der spoorwegen dienst doen. Michel Chevalier gaat uit dat oogpunt alle aangrenzende of in den wijden cirkel vallende landen na. Spanje, Frankrijk, Engeland, worden behandeld. Hij stelt de lijnen vóór, die gebouwd moeten worden. Voor Frankrijk wordt alles dan gericht naar Marseille, aan den voet van die wonderschoone vallei van de Rhône; dat Marseille moet door een ijzeren weg langs Lyon en verder met het Noorden tot Amsterdam verbonden worden. Italië, dat in zijn lange strook als het ware de boodschapper is van Europa naar Afrika en Azië, moet allereerst een éénheid worden. En die éénheid zal op elke wijze bevorderd worden, wanneer een rechte spoorlijn van Venetië en Genua over Florence en Rome naar Napels loopt. Dan zal het oude Italië weder materieel ook in krachten winnen. Venetië en Triëst kunnen beiden schoone bazaars worden, en door hun spoorwegen met geheel Duitschland in verband | |
[pagina 87]
| |
staan. Duitschland zal zich waarschijnlijk allengs geleidelijk splitsen in het protestantsche Noordelijk en in het catholieke Zuidelijk Duitschland. Uit het midden, van Mainz of Frankfort uit, is de lijn te trekken naar Weenen en Hongarije aan den éénen kant, naar Dresden en Breslau in de richting naar St. Petersburg aan den anderen kant. Dresden zal wellicht een middenpunt worden. - Maar het meest zal te doen zijn voor Rusland. Ontwerp en bouw dáár nu groote spoorweglijnen, laat Kiëf en Archangel verbonden worden aan de Wolga, laat St. Petersburg door zulk een ijzeren weg aan Odessa zijn gehecht, en gij zult dat onmetelijke rijk in den cirkel der Middellandsche zee en der industrieele beschaving hebben getrokken. - Éénzelfde studie als voor Europa, wordt nu door Michel Chevalier voor Azië en Afrika beproefd. Overal moeten spoorwegen en kanalen worden gevestigd, maar volgens een vast systeem, als een groot, met één worp, uit één gedachte, getrokken net. Banken moeten overal hier de bemiddelaars zijn der Staten om dat netwerk te vormen. Voor het ontwerpen, bouwen en graven dier onmetelijke werken zal een arbeids-kracht noodig zijn, die alle beschikbare hoofden en armen zal vereischen. De legers onzer werklieden zullen hun plaats dáár kunnen vinden. Mits maar alles door de Staten stelselmatig geschiede! De uitgaven zullen oogenschijnlijk ontzettend wezen: ongeveer 18 milliarden franken. Doch door het staken van amortisatie, door het heffen van progressieve successie-rechten, zou bij-voorbeeld Frankrijk een goed deel van zijn bijdrage aan uitgaven reeds kunnen innen. In allen geval krijgt men zóó een vast programma van arbeid en industrie, dat geheel en al te verbinden is met een stelsel van opvoeding, in dien zin, dat deze arbeid bijna een pedagogische school kan worden. Er zouden vredes-legers van arbeiders kunnen worden gevormd, waarbij leger-organisatie van-zelf een opvoedings-school zou kunnen zijn. Frankrijk en Engeland moesten zich verbinden, om een begin van uitvoering aan dit plan der Middellandsche zee te geven. Welk een opwekking zou aan alles geschonken worden, wanneer Louis Phillippe eens den rug wilde toekeeren aan het politiek geknutsel zijner staatslieden, en zulk een grootsch industrieel programma wilde volgen!Ga naar voetnoot1) Michel Chevalier poogde dus het Saint-Simonisme vooral als verkondiger en drager der industrieele politiek te doen optreden. Industrieele politiek, die van-zelf sociale politiek werd, moest dus het doelwit zijn van allen, die de leiding der zaken van Staat en maatschappij in handen hadden. De zuiver staatkundige questies moesten tot het verleden behooren. Men moest evenveel moeite doen, om welvaart en vrede aan de naties te | |
[pagina 88]
| |
bezorgen, als men vroeger arbeid ten koste legde, om legers en krijgs-wezen te organiseeren. De gelden, die zulke ministeries van oorlog verslonden, zouden voldoende wezen, om een geheel nieuw stelsel van arbeid en welzijn te stichten. Dit was de ééne richting, waarin de school van Saint-Simon zich thans wilde bewegen. Charles Duveyrier, Isaac PereireGa naar voetnoot1) en Stephane Flachat hielpen Michel Chevalier met al hun kracht. Henri Fournel, die na eenige vervreemding weder geheel aan Enfantin zich onderworpen had, sloot zich volkomen daarbij aan, en sprak en werkte voor allerlei dergelijke industrieele plannen. Hij was het, die tot Louis Philippe in die dagen deze dikwijls herdachte woorden sprak: ‘Sire, vergeet een weinig de Charte, en maak dat het in Juli vergoten bloed een waarheid worde. Te midden van een afgrijselijke worsteling van drie jaren, heeft de Conventie, alle gekroonde hoofden braveerende, den oorlog tegen het saâmgezworen Europa volgehouden, en op die wijze het werk voorbereid van een reusachtigen krijgsman. Gij, Sire, gelukkiger dan die stoute afbrekers, hebt, na een grooten opstand van drie dagen, een verzoenings-missie vervuld en de komst voorbereid van een Napoleon van den vrede. Want dit is de man, dien het in zich-zelf onzekere en dobberende Frankrijk met angstige hoop wacht. Er moet in den stichter van dat nieuwe tijdvak iets zijn van het hooge verstand van Descartes, het volhardende geloof van Hildebrand, en de vertrouwende stoutmoedigheid van Columbus. Zoo gij die man zijt, Sire, ga dan ons allen vooruit’Ga naar voetnoot2). Doch naast dien blik op algemeene plannen voor den ganschen arbeid der menschheid, stond een onmiddellijke zorg voor den kring, waarin men zich dagelijks bewoog. Het beginsel van broederschap moest door de Saint-Simonisten practisch worden verwezenlijkt, anders worden toegepast dan de economische maatschappij tot nu toe bedoelde. Er was een aanleiding, om over zulk een werkkring voor de arme noodlijdende klassen dieper na te denken. Want met 1 April 1832 kwam de cholera in Parijs. De gevreesde ziekte was van uit het Oosten neêrgestreken op de schitterende stad der weelde. Een ontzettende onbestemde angst voor den dood maakte zich van de bevolking en vooral van de onderste lagen der volks-klassen meester. Iets wat deed denken aan de verschrikking, die de zwarte pest in de Middeleeuwen veroorzaakte, benauwde de anders zoo luchthartige stad. Men sprak van vergiftiging van het waterGa naar voetnoot3). Onlusten en beroeringen | |
[pagina 89]
| |
hadden plaats. Trouwens de ziekte waarde overal rond en spaarde niemand. Den 6den April werd de eerste minister Casimir Perier aangegrepen. En onophoudelijk rolden de lijk-wagens door de straten. - De Saint-Simonisten nu begrepen, dat hier, bij zulk een gemoeds-stemming, hulp kon worden geboden. Zij kwamen dadelijk met hun geneesmiddelen voor den dag. Hoofdzaak was, volgens hen, preventief te werken in het belang eener goede hygiëne, en zulke gezondheids-maatregelen te verbinden aan het tot stand komen van groote werken, die arbeid aan het volk zouden kunnen geven. Zóó moest er een goede water-leiding en water-verspreiding wezen, gezond drinkwater en water om alles te reinigen moest overal te bekomen zijn, er moest meer gelegenheid tot baden wezen, er moest een goed goten- en rioolstelsel worden ingevoerd. Dan moesten enkele wijken van Parijs, ware doolhoven van stegen en sloppen, worden gezond gemaakt, door er lucht en licht in te brengen. Het best zou het wezen, wanneer men door het oude Parijs groote straten zou doorslaan, bij voorbeeld een straat, die van den Louvre naar de Bastille zou gaanGa naar voetnoot1). Dit alles is veel later uitgevoerd, ook de groote straat (Rue de Rivoli), maar het is een roem van de Saint-Simonisten, dat zij er in 1832 reeds op wezen. Vele ingenieurs hielpen hen in die dagen. Zelfs de groote Le Play, die later een meer zelfstandigen wetenschappelijken werkkring op zich zou nemen, had in die dagen veel sympathie voor henGa naar voetnoot2). Voor het verbreeden of bouwen van nieuwe straten in oude bevolkte wijken waren onteigenings-wetten noodig; ook daaraan werd door hen gedacht. Dit alles zou arbeid verschaffen, en arbeid zou bij de lagere klassen te-gelijk weder den levens-moed terugroepen. Dat moest vooral Louis Philippe begrijpen. Aan de menschen, die om hem heên het woord ‘legaliteit’ bleven brommen, moest hij antwoorden: ‘Mijn volk lijdt, heeft honger, en uw eeuwig parlementair geredevoer geeft geen voedsel’. Doch juist, om het niet bij woorden te laten, maar zelven iets te doen, gingen de Saint-Simonisten in de cholera-dagen verder. Zij, die geneesheeren waren, bij voorbeeld Jallat, Simon, Rigaud, Lesbazeilles en Plaix, stelden zich Rue Monsigny permanent beschikbaar voor ieder die hen wilde laten halen. De zalen, waarin zij tot nu toe hun lezingen en voordrachten hielden, onder anderen de zaal in de Rue Taitbout, werden door hen tot zieken-zalen (‘ambulances’) ingericht. Zij deden daarin het werk van zieken-oppasser, en toonden nergens vrees voor de besmetting der ziekte. Zij bleven met raadgevingen aan de mindere klassen moed inspreken, en op het meer verlichte publiek werkten zij door hun artikelen in den ‘Globe’; artikelen vooral van Barrault en Duveyrier, die bestemd waren om aan de bezittende klassen vóór te houden, dat men de paniek moest bezweren, door inzonderheid het moreel der lagere bevolking op te heffen en te versterken. Zóó werkten zij naar buiten. | |
[pagina 90]
| |
Doch dat werken naar buiten vereischte geld, veel geld zelfs, en, helaas, dat geld begon te ontbrekenGa naar voetnoot1). Vooral de ‘Globe’, die voor-niet werd uitgedeeld, verslond sommen gelds (elke maand ongeveer 17,200 francs), en de hulpbronnen, waarop zij gerekend hadden, milde giften, aandeelen in de financieele associatie, afstand van geld, vloeiden niet toe, al gaf deze en gene geldGa naar voetnoot2). Toen begrepen zij - om niet in groote schulden te geraken - den ‘Globe’ te moeten staken. Het blad kwam elken dag uit, meestal in de laatste maanden met een hoofd-artikel van Michel Chevalier. Al bleven de artikelen in de hoogste mate opmerkelijk, zoo viel het niet te ontkennen, dat de toon allengs opgeschroefder was geworden, sinds Enfantin de alléénheerschappij had. Er kwamen zeer zonderlinge vreemde stukken daarin voor, die te meer in het oog sprongen, als men het blad met de gewone politieke bladen vergeleek. De artikelen der maand April 1832 spanden in dit opzicht de kroon. Zóó gaf het nummer van 4 April een soort van hymne aan God, in dol-geworden proza. Zóó behelsde een ander nummer een opdracht van Enfantin aan Michel Chevalier, om een soort van enquête te houden over de rechters en jury-leden, vóór wie zij, ten gevolge der instructie, eerstdaags zouden moeten verschijnen. Door een der schrijvers, een der mindere goden, was daarbij een groote fout gedaan, toen hij, bij de beoordeeling van een roman, de sensueele liefde van een broeder tot zijn zuster ging vergoelijkenGa naar voetnoot3). Het was maar goed dat het blad op zijn laatste beenen liep. Den 15den April 1832 kwam de aankondiging, dat de ‘Globe’ weldra zou eindigen, daar het doel, om aan te toonen, hoe men uit een Saint-Simonistisch oogpunt de politiek moest behandelen, nu op vrij volledige wijze was vervuld; en vijf dagen later, den 20sten April, kwam het laatste nummer van den ‘Globe’ uit. Het was de Goede Vrijdag vóór Paschen. Op dien dag nam, in het laatste blad van den ‘Globe’, Enfantin zelf het woord. Hij | |
[pagina 91]
| |
richtte zich bescheidenlijk tot ‘de wereld’ (‘au monde’). Aan die wereld werd nu medegedeeld, dat een fase van zijn leven geëindigd was. Tot nu toe had hij gesproken; gesproken tot de proletariërs en tot de vrouwen, maar van nu af aan zou hij gaan handelen. Doch vóórdat zijn daden zouden beginnen, wenschte hij eenigen tijd rust en stilte. Hij ging dus met veertig van zijn leerlingen zich afzonderen. Begrijpen wij de strekking van dit besluit der afzondering goed, dan was 't het gevolg van tweederlei overweging. - Vooreerst was het voor de school een uitweg, om zekere houding te bewaren, terwijl toch inderdaad, door het niet toevloeien van financieele middelen, door het dientengevolge eindigen van den ‘Globe’, door de hangende rechts-vervolging der regeering, aan haar werkzaamheid naar buiten feitelijk bijna paal en perk was gezet. Wat beteekende het al, of Michel Chevalier zijn plan om spoorwegen en kanalen te leggen, ontvouwde? Voor dit bouwen was geld noodig, en de Saint-Simonisten hadden geen crediet. Geld ontbrak ten éénemale, zoodat zelfs de huur der dure lokalen in de Rue Monsigny bezwaarlijk viel. Een tijdelijk wegtrekken, onder een vorm, die toch indruk kon maken, was waarlijk niet te versmaden. In zooverre gaf Enfantin bewijs van zijn aanleg voor diplomatie en tactiek. Maar er was nog een andere ernstige beweegreden voor de ‘retraite.’ Nu Enfantin de éénige leider, het éénige hoofd der school was, werd sterker dan ooit te voren op den vóórgrond gezet, dat het Saint-Simonisme niet alleen een nieuwe politiek en een nieuwe zedenleer bracht, maar dat het in de eerste plaats een nieuwe godsdienst was. Het Saint-Simonisme wilde zich vooral vestigen als een Kerk. Met zijn hiëarchie, zijn indeeling in rangen, en zijn oppergezag van den priester, vormde het een ware theocratie. Die theocratie moest in het leven zich verwerkelijken. De beste leerlingen moesten leeren optreden als apostelen, en als zoodanig door de wereld worden erkend. Maar hoe zouden zij den moed en de geloofs-overtuiging verkrijgen, om aldus in de Fransche wereld op te staan, wanneer zij zich nog niet eerst sterkten en staalden door een tijdelijke afzondering van de wereld. In die afzondering zouden zij een voorbereiding ondergaan, een oefenings-tijdperk doorloopen. Het zou voor die leerlingen, als het ware, een vervolg wezen op de openlijke geloofs-belijdenissen, die zij in hun verschillende biechten hadden afgelegd. Men had elkander toen reeds in de nieren kunnen proeven; een ieder wist wat de ander was. Nu moest men nog ééne zaak leeren. Men moest met elkander te-zamen leeren leven, als een vaste priester-klasse. Tevens zou men door dat samenleven, door dat volgen van één regel, van ééne orde, een oefenschool van tucht en gehoorzaamheid doorloopen, die geschiktheid tot priesterlijke bediening kon verleenen. Enfantin had in de laatste weken alles gedaan, om de ziel van zijn leerlingen tot de hoogste spanning te verheffen. Wijl de wereld hen, na het hooren van hun theoriën over de vrouw, van onzedelijkheid verdacht, had hij aan allen, sedert 3 Maart 1832, | |
[pagina 92]
| |
de meest bindende praktijk van het celibaat opgelegdGa naar voetnoot1). Hij had aan al de vormen van een nieuwen godsdienst werkelijk bestaan en leven pogen te geven. Enkelen van zijn meest geestdriftige leerlingen wandelden reeds als in visioenen rond. Het Parijs dier dagen, met zijn prikkelende vrees voor de cholera, met zijn voortdurende opschuddingen van het arbeiders-volk, verleende toch reeds aan hen, die dáár leefden, zekere zenuwachtige opwinding. In een korte spanne tijds werd een groote som van agitatie en onrust dáár door een ieder verteerd. Om echter als apostel te kunnen optreden, was vóór alles noodig kalmte, en het middel, om die kalmte te verkrijgen, werd nu door Enfantin gezocht in het klooster-leven der afzondering. |
|