|
-
voetnoot1
- Zoals de zeven dagen gerangschikt staan.
-
voetnoot2
-
overhandt: om en om, van weerszijden, beurtelings.
-
voetnoot4
-
die ons dolen gaen: die voor ons gaan dwalen, zwerven (ons: datief), m.a.w. de planeten of ‘dwaalsterren’ (in tegenstelling tot de ‘vaste’ sterren).
-
eindnoot+
- Aan dit epigram ligt nog de Ptolemeïsche heelalopvatting ten grondslag. Hoewel dit geocentrische model al in 1543 door Copernicus werd aangevallen, zou het nog meer dan een eeuw duren voordat Copernicus' opvatting, zelfs in vakkringen, meer algemeen aanvaard werd (Spies (1985), 7). Het dichtst bij de aarde stond de maan, gevolgd door Mercurius, Venus, de zon, Mars, Jupiter en Saturnus. Als men de namen van deze planeten verbindt met de dagen van de week en dan ‘overhandt’, dus overspringend telt (1-5, 2-6, 3-7, 4) wordt duidelijk wat Puteanus in dit epigram bedoelt. Schematisch voorgesteld:
|