Sedigh leven, daghelycks broodt (1639)

[p. 167]

CXCI. Timmer-lust. 191⁺

Ons wooningh is ons grootste kleedt,
Wordt eens ghemaeckt oft smal oft breedt:

Die dagh'lijcks timmert buyten noodt,³

Met veel te decken naeckt en bloot.⁴

⁺

+ K2

3 Wie dagelijks aan zijn huis verbouwt, zonder dat het nodig is, wordt door veel te decken (van een dak te voorzien), naeckt en bloodt (arm) (paradox: decken >< arm en bloot). In de tekst: bloodt, in errata gecorrigeerd.

4 Wie dagelijks aan zijn huis verbouwt, zonder dat het nodig is, wordt door veel te decken (van een dak te voorzien), naeckt en bloodt (arm) (paradox: decken >< arm en bloot). In de tekst: bloodt, in errata gecorrigeerd.

+ Vergelijk Anthologia Graeca 10, 119 (De weg naar armoede): ‘Vele slaven voeden en vele huizen timmeren is de zekerste weg naar armoede.’ en C. Huygens, Korenbloemen, 2 (1656), 260 (Averechts bewijs): ‘Jan timmert sonder end meer dan hij kan bewoonen,/En doet het, seght hij, om syn’ vijanden te thoonen/Dat hem geen geld ontbreeckt./Ick neem het soo hij ‘tspreeckt:/Maer, vrienden, dunckt u niet dat sijn bewijs misstelt is,/En dat hij thoonen gaet dat hij beroijt van geld is?’. Huygens' epigram is een bewerking van John Owen, O.VII, 93 (In Corbulonem): ‘Diruis, aedificas; quid Corbulo? Diruis omnes/Divitias et opes, aedificasque nihil’.