9. De opschriften van Puteanus' epigrammen
Elk van de epigrammen draagt een kort opschrift. Puteanus schetst de bedoeling van deze opschriften in zijn Inleydinghe: ‘tot eene beduydinghe des inhoudts, als een hooft-cieraat: met een of weynigh woorden; nu belommert, nu verlocht, als dobbel-sinnigh: om den Leser tot het Dichtwoort aen te lockers, ende in te leydenGa naar voetnoot47’. Het principe dat een tekst zowel perspicuitas- als obscuritas-elementen dient te bevatten, vindt in deze opschriften zijn toepassing. Een aantal epigrammen draagt een opschrift dat de inhoud duidelijk en ondubbelzinnig aangeeft; deze ‘verlochte’ opschriften maken deel uit van de perspicuitas van de tekstGa naar voetnoot48. Andere opschriften (de ‘belommerde’) willen de nieuwsgierigheid en de leeslust opwekken door obscuritas-figuren, zoals klankassociatiesGa naar voetnoot49 of op dubbelzinnigheid gebaseerde
woordspelingenGa naar voetnoot50. Dezelfde nieuwsgierigheidopwekkende functie hebben de opschriften die een antithese bevatten die alleen kan worden begrepen als men het epigram leestGa naar voetnoot51. Soms ook bevat het opschrift een paradoxGa naar voetnoot52. Een groot aantal opschriften, ten slotte, zijn zo ruim en ongedefinieerd dat ze om een nadere verklaring vragenGa naar voetnoot53
|
-
voetnoot47
- De opschriften boven de epigrammen vertonen treffende gelijkenissen met de motto's in de emblematiek.
-
voetnoot48
- Enkele voorbeelden van deze categorie zijn 4 (Sedigheydt), 5 (Godts Wesen) en de opschriften van de meeste epigrammen over ambachten (13-60), 90 (Roose), 102 (Leughen), 224 (Vloecken), 282 (Toeback)... Ook de opschriften waarin Puteanus een Nederlands gezegde of spreekwoord gebruikt, behoren tot deze categorie (bijv. 92 (Teeringh naer neeringh), 104 (Raedt en daedt), 111 (Thuys best), 134 (Schaed en schand), 148 (Gheldt en goedt), 195 (Luy en lecker)....
-
voetnoot49
- Bijv. 30 (Kuyp-suyp, over drankmisbruik bij kuipers), 195 (Buycken kruycken, waarin volgedronken buiken met kruiken worden vergeleken).
-
voetnoot50
- Bijv. 36 (Goddt-smedt, waarin ‘smedt’ zowel verwijst naar ‘smid’ als naar ‘vuil’), 21 (Koren-byter, waarin de oneerlijke graanhandelaar geassocieerd wordt met een kalander, een graanetend insect), 120 (Erf-goedt, over ‘erfgoed’ en over het feit dat erven goed is), 168 (Leer-maet, over de leerhoeveelheid en de maat bij het leren).
-
voetnoot51
- Bijv. 100 (Hoogh en leegt), 110 (Reys of rust), 114 (Zyn en hebben), 126 (Recht en slinck).
-
voetnoot52
- Bijv. 65 (Lichte last), 80 (Korte lenghde), 181 (Soete gramschap), 262 (Langhsaem ras), 302 (Wijs gheweldt).
-
voetnoot53
- Bijv. 116 (Ghenoech), 117 (Ouden stam), 121 (Kleynder), 122 (Grooter), 150 (Spaerpot), 152 (Noyt te deghe), 184 (Eens), 221 (Spytigh).
|