XXV (fol. 31)
Seer goede Vriendt ende Heer,
Den raet is goed, ick sal hem volgen: V.L. sal mergen avent den brief hebben op een ander manier gestelt. Ommers sal myn best doen, dat V.L. sal volle contentement hebben. Urbanus, Bentivoglio, Wendelino sullen te samen uytblyven. Daer sal noch genoech te seggen syn, gelyck V.L. verhaelt. Voorder ick sal't licht in den hemel alsoo verdonckeren, datmen in geen suspicie en sal vallen konnen. In terrâ terram videre heeft een ander meenynge. Nochtans salder op letten. De N. en sal ick niet vergeten, sy hoort V.L. toe, ende srteckt tot estimatie vanden persoon. Voorder my en is geen moeten, noch en sal noeyt syn, te doen 't geen tot V.L. eere ende profyt strecken sal. Ben selve beschaempt, dat den eersten druck van dat geschrift niet en is geweest, soot behoorde. Wat sal ick seggen? Men siet alle dagen wat veerder. Maer waerom sendt V.L. dese buyse? Ick en aenveerdse niet, dan alleen om eenyge dagen te besigen: sende alsoo de eerste wederom, op dat de andere volge. Met gelegentheyt sal V.L. my versien maer op myne kosten: dat bidde ick endat begeer ick, sprekende van gester. Ick sal voor eer achten, te mogen beschryven de nieuwe plaetsen ende alsulcke namen, als syne Majesteyt sal goet vinden gestelt te werden. V.L. sal dan my daer in gebruycken: ende ick sal verobligeert syn. Sende alsoo desen jongen wederom, doende myne vriendelycke groetenisse. In Loven, den 14. Mey, 1631.
V.L. als broeder, om alles te zeggen
Erycius Puteanus.