Utrecht, 4 Januari 1929.
Hooggeachte Mejuffrouw Proost,
Uw bundeltje verzen heeft me uitermate geinteresseerd. En aangezien de poezie het eenigste mij bekende vak is, waarbij we niets met bedrijfspaedagogie te doen hebben, betaal ik U de onverminderde cijns van mijn bewondering!
Op de krakende vriesmorgen van eergisteren zag ik de langbeenige, wit-getruide kwieke girls, die ons land, op enkele dagen plots blijkt te bezitten, naar het ijs trekken. En heel even wenschte ik dat er een zou zijn van die allen die iets kon vertellen, iets mooi en openhartig vertellen van haar school en haar leven in deze tijd. Ik ben wel een begunstigd sterveling dat reeds thans mijn verlangen door Uw lieve zending zoo volkomen bevredigd werd.
De jonge dichters schuiven op... er is een plaats gemaakt voor U aan de tafel. Ik zeg de dichters, want Uw verzen zeggen dat U liever met jongens dan met meisjes omgaat. En met onze jonge dichters is dat juist andersom.
En als gelukkig woordvoerder van dit honorable partie de campagne drink ik U van harte toe.
Ik denk hoe mooi thans de nationale toost is gaan klinken: Mooier zelfs dan het poetische beauty and health:... Proost!
Uw zeer toegenegen,
ALBERT KUYLE.