Uiterste beperking was geboden en heel veel moest tot ons leedwezen worden weggelaten. Wij hopen het karakteristieke te hebben gegeven. Het moeilijkst was dit misschien bij zijn kritische arbeid, die lang niet altijd over belangrijke werken ging, maar wel van betekenis was voor zijn gedachtenwereld en ontwikkeling. Daarom zal de lezer hier en daar weinig betekenend en lang vergeten werk genoemd vinden. Dat wij ons beperken moesten ten opzichte van zijn honderden kronieken, ligt voor de hand. Maar ook hier hopen wij het karakteristieke gevat te hebben. Ook over zijn essayistisch werk moesten wij sober zijn, al hebben wij wel meer plaats gegeven aan het belangrijkste daarvan. Aan een volledige bibliografie viel natuurlijk niet te denken.
Ondanks het grote aantal vindplaatsen dat wij aanbrachten hebben wij, teneinde dit boek daarmede niet al te zeer te overladen en ontsieren, ons hierin enige beperking opgelegd. Bij het dagblad de Oprechte Haarlemse Courant en de diverse Amsterdammers bv. vermeldden wij de minder belangrijke niet, hier en daar combineerden wij meerdere vindplaatsen tot één noot, bij reeksen artikelen (bv. sociale aangelegenheden, kronieken) specificeerden wij ze niet nader, bij het maandschrift Groot Nederland gaven wij ze alle.
Wat de spelling betreft: wij ‘vereenvoudigden’ de citaten uit Coenen, omdat het gebruikelijk wordt dit met niet te ver in de tijd achter ons liggende auteurs te doen, en omdat het ook in de bundel Verzameld Werk reeds gedaan is; een bijkomend motief was de grote slordigheid van Coenen in zijn spelling en met de geslachten. (Zie de uitspraak van De Vooys op blz. 81 van dit boek.) Op deze wijze menen wij een grotere eenheid verkregen te hebben en het risico van drukfouten door uiteenlopende spellingen te hebben verkleind. Dat wij Coenens eigenaardigheden (bv. zijn veelzeggende hoofdletters) respecteerden, spreekt vanzelf.
Dank ben ik verschuldigd aan vrienden en bekenden van Coenen, met wie ik gesprekken over hem mocht voeren; deze gesprekken hebben mij bevestigd hoe gecompliceerd de mens Coenen was en hoe zo verschillend oordeel over hem mogelijk is. Met name moge ik hier noemen Mej. A.C. François, die ook met grote bereidwilligheid mij het in haar bezit zijnde materiaal (dagboeken, brieven etc.) ter beschikking stelde. Dr. B. de Goede ben ik erkentelijk voor