Medenblicker scharre-zoodtje
(1650)–Hendrick Jansz. Prins– Auteursrechtvrij
[pagina 110]
| |
Stem: Herderinne weest ghegroet.
O Vriendinne mijn Schoon,
Ick wil verder u ten toon
Setten, ja gheheel ont-leden
Tot na boven van beneden
1[regelnummer]
Siet hoe schoon zijn uwe gangen,
In de schoenen sonder prangen,
Om te gaen op sulcken wegh
Als ick u te vooren legh.
| |
[pagina 111]
| |
2.
Prince Dochter op-gekort,
Hoe is u de heup geschort,
Met een gordel van de Waerheyt?
Die d'er blickert van de klaerheyt
Als een kostelijcke Keten,
Die de konstenaren weten,
Konstelijcken na de kunst
Op te maecken tot de gunst.
3.
2[regelnummer]
Uwe Navels we'er-geboort
Komt ghelijck de Beker voort,
Die geen drancken en ontbreecken,
Om de vreuchd' en vrucht t'ontsteecken;
In het midden van de scharen,
Die door Woordt en Geest vergaren,
Daer gheeft sy oock onderhout
Voor een yeder die my trout.
4.
Vwe Buyck is als een hoop
Lieffelijcke Tarw, te koop,
Doch om niet, om daer te halen
Broodt tot mijnen Avondtmale.
3[regelnummer]
Vwe beyde schoone Borsten,
Daer mijn kinderen na dorsten,
Zijn ghelijck de jonge Rheen,
Vol van voedtsel voor de kleen.
5.
4[regelnummer]
Vwen Hals u onderstut,
't Krachtigh Regiments beschut,
Als een Elpen-beenen Tooren,
Komt wel hoogh en net te vooren.
Vwe sienders, uwe Oogen,
Sich als klare Vivers toogen
Vwen Neus men even acht
Als een Tooren op de wacht.
| |
[pagina 112]
| |
6.
5[regelnummer]
't Hooft op u als Carmel staet,
d' Hayren-bandt als Purper gaet.
Koninghen op Galeryen,
Zijn ghebonden, u te vryen.
Ick, de Koningh, heb vermaken
Vwe liefde te ghenaken:
6[regelnummer]
Siet hoe schoon en lieflijck dan
Komt ghy, o mijn Lief! d'er an.
7.
7[regelnummer]
Vwe lengt' te lijcken is
By een Palme-boom ghewis;
Die, hoe meer s'is neer-gedrucket,
Hoe se meer om hooghe rucket.
Vwe Borsten by de trossen
Sulcker Druyven, die d'er lossen
't Soete sap en vochtigheydt,
Voor de Zielen toe-bereydt.
8.
8[regelnummer]
Des wil ick de Palme-boom
Gaen beklimmen, sonder schroom,
Ick sal sijne tacken grijpen,
En de Druyve-trossen nijpen;
Dat'se voedtsel laten vloeyen
Voor de kinderen die groeyen,
En een aenghename reuck
Als der App'len in de breuck.
9.
Dan sal uw' ghehemelt' zijn
Als een soete vette Wijn,
Die d'er gaet tot mijn Bemiden,
Tot Godtvruchtigheyts ghesinden;
Doende dat de lippen spreken
Van de Slapers in-ghebreken,
Datse roemen Godes lof
En der Zielen vreuchde-stof.
|
|