Medenblicker scharre-zoodtje
(1650)–Hendrick Jansz. Prins– Auteursrechtvrij
[pagina 15]
| |
Stem: O! saligh heyligh Bethlehem, etc.1.
O Medenblick! voormaels gebouwt
Van Hoogh-ghebooren Koninghs handen,
Door Diederijck, Soon van Radbout,
Een Heer en Prins der Noorderlanden.
2.
Sijn hoogen Troon en Konings Hof
Was tot cieraet van uwe Steden,
Wiens Scepter u met grooten lof
En macht regierd', als vrome leden.
3.
Hier door waert ghy seer wijt vermaert,
En van sijn Majesteyt verheven,
| |
[pagina 16]
| |
Een Gouden Pael in swarte Aerd',
V tot een Schildt was toen gegeven.
4.
Recht of hier me'e was voor-gestelt
Hoe dat u Stadt soud' rijsen, dalen,
En zijn ter aerde ne'er gevelt,
Of als een glans van Goude Palen.
5.
Dien was u Zuyd' en Noorder kust
Al om beplant met Bosch en Boomen,
Des Koninghs en der lieden lust,
Men wist' van gheen Neptunes stroomen.
6.
Tot dat des Alderhoogsten handt
Dit heeft vernielt, en uwe gronden
Ten deel verspoelt, en met het strandt
Der Zee, u Noorder-kust verslonden.
7.
Ja, Godt die 's Konings hert regiert,
Aen wie hy wil, het Rijck kan schenken,
Heeft hier de Franse macht ghestiert
Om 't Rijck der Vriesen so te krencken.
8.
Prins Dagobert een sterck Fortress'
Op werpen doet, omtrent u palen,
Op dat me soo des Heeren less'
In rust en vre'e moght gaen vertalen.
9.
Want toen in 't duyster Heydendom
Ons Vaderlandt lagh tot den gronde:
Nu schijnt des Heeren Licht al-om,
Die zy ghelooft van dese stonden.
10.
West-Vrieslandt valt daer na ten deel
Voor Hollandt, en sijn Edel Graven:
| |
[pagina 17]
| |
Graef Floris sticht hier een Kasteel,
En vast gebouw, omtrent ons' Haven.
11.
Wat al heeft Medenblick besuert
Van verr' en aengeleghen Landen,
Om vreemd' en eyghen vyer getreurt,
Dat Kerck en huysen ging verbranden.
12.
Maer Godt, die alle dinghen kent,
Schenkt Medenblick sijn milde zegen,
En heeft dit swaer verdriet gewent,
Sendt tot ons ne'er sijn gulden regen.
13.
De bracke Zee is als een schrick,
Maer geeft nochtans veel schoone Waren:
En nu ghebroken is ons' strick,
Ter Zee soo mach men veylich varen.
14.
Onlanghs is Medenblick vergroot
Met schoone havens en ghebouwen,
Daer menich mens door wint sijn broot
Om wijf en kinders t'onderhouwen.
15.
O Heer! als ghy ons' niet bewaert,
Vergeefs ist dat de Wachters waken:
Als ghy met ons ter zee-waert vaert
Sal ons geen tegenspoedt ghenaken.
A. H. Durate. |
|