De briefwisseling tussen Arij Prins en Lodewijk van Deyssel
(1971)–Lodewijk van Deyssel, Arij Prins– Auteursrechtelijk beschermd148Baarn, 24 September 1901. - Amice, In dank ontving ik heden je zending.Ga naar margenoot1) Binnen enkele dagen zullen wij elkaâr dus zien. - Veroorloof mij op een kleine bizonderheid je aandacht te vestigen. Ik hoop niet dat je mij dit kwalijk zult nemen, maar sommigen gedragen zich misschien anders op dit punt en je kunt niet weten hoe ik in dat opzicht handel.
De zaak is dat de kameraad, dien ik medebreng, niet bekend is met mijne finantiëele omstandigheden en ook omtrent ons feest van 1899 en het nieuwe huisGa naar voetnoot540 niets bizonders weet. Ik heb dus liever niet dat in zijne tegenwoordigheid daarover gesproken wordt als over een ‘geschenk’, enz. Dit veroorloof ik mij je te kennen te geven. Je zult dit wel begrijpen ... Tot ziens dus, met besten groet, ook aan je Vrouw. t.t.
P.S. Daar ik de laatste weken weder ‘ziek’ was, - namelijk in den zelfden toestand van uitputting als toen ik in 1897 je gastvrij huis op zonderlinge wijze heb verlaten, heb ik dezer dagen een specialen geneesheer te UtrechtGa naar voetnoot541 geraadpleegd, die mij den tocht naar Hamburg, waarin ik zoo veel pleizier had, heeft toegestaan op voorwaarde dat ik het verblijf daar als een week van volkomen rust zoû kunnen beschouwen. | |
[pagina 277]
| |
Ik heb hem geantwoord dat mijn vrienden te Hamburg er niet tegen zouden hebben als ik de meest volslagen rust ten hunnent in acht nam. - Ik schrijf je dit om vooraf je toegewendheid in te roepen voor het feit dat ik mij niet zal kunnen verplaatsen, niet zal kunnen loopen, enz. - Door een finantiëele transactie ben ik in staat Donderdag toch te 4.56 te Hamburg aan te komen. - Met je Vrouw, hartelijk gegroet van t.t.
|
|