De briefwisseling tussen Arij Prins en Lodewijk van Deyssel
(1971)–Lodewijk van Deyssel, Arij Prins– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 222]
| |
116AIn het Tweemaandelijksch Tijdschrift, Jrg. IV, aflev. 4 (maart 1898), blz. 181-182, bracht Van Deyssel de hiervolgende, nooit herdrukte, ‘groet’ aan Een Koning door Arij Prins. Een groet aan het voortreffelijk werk van den Heer Prins, dat dan eindelijk in boek is verschenen. Mijne meening over dit werk heb ik reeds een enkelen keer kunnen uitspreken. Ik hoop er eens een meer uitvoerige studie aan te wijden, waarvoor 't mij spijt op dit tijdstip der verschijning geen behoorlijken gedachten-voorraad beschikbaar te hebben. De Heer André Jolles heeft in het weekblad de Kroniek het werk van de Heer Prins zeer juist gekenschetst waar hij in dezen auteur vooral de ziener doet opmerken, eene kunst dus, die bij den lezer ook in de eerste plaats het vermogen van zien, van in-verbeelding-zien, in werking stelt. De waarde van het artikel zelf van den Heer Jolles voor 't oogenblik buiten bespreking latende, zoû ik wenschen op te merken dat hoe schrander mij zijne aanduiding van het talent des Heeren Prins ook lijke, ik toch niet meê zoû kunnen gaan met zijne aanwending der benaming ‘retrospektief realisme’. Ten eerste is, de Heer Prins vooral een ‘ziener’ zijnde, de áárd van dat zien, m.a.w.: de sóórt zijner plastiek, de hoofdzaak bij eene nadere aanduiding van zijn talent. En ‘retrospektief realisme’ is het werk van den Heer Prins alleen in zoo verre als hij noch symboliesch noch lyriesch, enz. en niet de tegenwoordige maar vroegere tijden, beschrijft; maar niet bepaalt deze uitdrukking de verhouding waarin het werk van den Heer Prins zich tot ander ‘retrospektief realisme’ bevindt. Ten tweede heeft de Heer Jolles zijne beoordeeling gewend op eene wijze als zoû iets dat realisme is, al is het dan ook retrospektief realisme, daardoor minder bewonderenswaard kunnen zijn dan iets anders, dat ongenoemd blijft. Deze meening kan ik niet deelen en juist hier-uit blijkt, meen ik, het essentiëele verschil tusschen het kunstbegrip van den Heer Jolles en het mijne. Naar mijn gevoelen kan men wel zeggen: dat-en-dat lyriesch of symboliesch werk is beter dan dat-en-dat retrospektief realistische; maar niet: lyriesch of symboliesch werk is beter dan retrospektief realistiesch. Het komt niet zoo zeer aan op de stijl-soort als wel op de waarde-hoeveelheid, die in welken stijl dan ook gerealizeerd wordt. En enkele zoo iets dan zeker realistiesch te noemen gedichtjes van VerlaineGa naar voetnoot477 en RimbaudGa naar voetnoot478 hebben, bijvoorbeeld, meer waarde dan de gedichten van MaeterlinckGa naar voetnoot479 (niet dan zijn dramaas.) | |
[pagina 223]
| |
Met veel genoegen zag ik hoe de Heer Jolles ‘Sint Margareta’ waardeert. In der daad is in dit prachtige stuk, vooral in het eerste der twee deelen, waaruit het bestaat, een zoo helder en door-en-door zien der dingen, dat men het sentiment, waarvan de direkte uit-drukking uit soberheids-zin geweerd is, bijna aan de kracht der ziening zelve ziet ontspringen. Men gevoelt hier aan sommige woorden telkens met den grooten deskriptieven stijl in aanraking te zijn. En de uitwerking van eenige wendingen, zoo als het plotseling volgen op de zware kasteel-beschrijving der vier eerste bladzijden, van het sober zinnetje: ‘Dit was Margareta’, en zoo als de plaats waar dat andere zinnetje staat: ‘Margareta zelden tot hen sprak’, - samen met het bewondering wekkend verrassende van sommige beelden, waar de felle juistheid van zien eene zinnebeeldige beteekenis aan het geziene schijnt te geven, - doen denken aan een realisme, dat door zijn aard zinnebeeldig is, al is dat er ook niet bespeurbaar aan. ‘Sint Margareta’ is op een na het oudste stuk van den bundel. Later over de andere meer. L.v.D. |
|