De briefwisseling tussen Arij Prins en Lodewijk van Deyssel
(1971)–Lodewijk van Deyssel, Arij Prins– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 159]
| |
74ADoordat Van Deyssel met grote regelmaat vanuit Hamburg uitvoerige brieven aan zijn in Bergen op Zoom achtergebleven vrouw verzond, zijn wij enigermate ingelicht over zijn Hamburgse wederwaardigheden. De daarover handelende passages worden hieronder afgedrukt. Op 22 juni 1893 kwam Van Deyssel, bij het verlaten van een kerk, zo ongelukkig te vallen dat hij zijn rechterhand verstuikte. Tussen 22 juni en 10 juli 1893, datum waarop Van Deyssel weer huiswaarts keerde, was hij genoodzaakt te corresponderen met zijn linkerhand, waardoor hij zich uiteraard tot een zeer beknopte berichtgeving moest beperken. (6 juni 1893) Gisteren-middag kwart voor zessen (hollandsche tijd kwart voor vijven) ben ik hier aangekomen. Daar ik van Bokstel af aldoor in denzelfden wagen heb gezeten en bijna den heelen dag gelezen (om negen uur uit Bokstel gegaan) heb ik van de reis weinig gemerkt en heeft die me ook niet vermoeid, al was het ook een trein die met buitengewone snelheid reed. Bij Diepenbrock waren de dagen aller-aangenaamst. Ook Derkinderen sprak ik daar. - Prins was aan het station. In een open rijtuig reden wij naar zijn huis waar wij dineerden. Hij heeft gelukkig de gewoonte om vroeg naar bed te gaan. Ik heb een heele mooye slaapkamer met een kolossalen porceleinen kachel en kostbare schilderijen aan de muren. Hij woont in een aanzienlijke buurt, met allemaal groote villaas met tuinen, in de manier van Wiesbaden, je weet wel. Het leven schijnt hier heel duur te zijn. Hij woont met zijn broêr, een officier, tijdelijk buiten dienst. Allebei zijn ze den heelen dag in de stad, op hun kantoor en zoo, zoo dat ik het rijk alleen heb. Zij komen pas om zes uur s' avonds thuis. Er zijn hier veel boeken, platen, schilderijen en oudheden, van een soort waar ik het meest van houd. Het huis (bovenhuis) is behangen en gemeubeld in de manier van Cuypers,Ga naar voetnoot386 min of meer als v. Eeden, enz. Ik heb nogal goed geslapen. Alleen was er om vijf uur een bromvlieg, die ik eindelijk gelukkig heb kunnen vermoorden. Ik ga nu mijn eerste Hamburgsche wandeling maken. Het is drie uur geworden, ik heb in oude bladen zitten snuffelen. (9 juni 1893) Gisteravond heb ik gegeten bij meneer Van Dissel, iemand van Hollandsche afkomst, een koopman, mèt: Prins en zijn broêr, de schilder Cooremans,Ga naar voetnoot386a en de Hollandschen Konsul hier (Bosschaert) met de tante en de twee zusters van den Konsul. Het was: soep, zalm met pieterseliesaus en aardappelen, ham met spersie, | |
[pagina 160]
| |
[pagina 161]
| |
kalfsborst met sla en aardapp., ijspudding met ijs-wafels, bessengelei, gember, aardbeyen, en wijn: sherry, witte en roode Rhijnwijn, Cantemerle, koffie en cognac; daarna, in den loop van den avond: thee, en daarna bier. Tot half twaalf (hollandsche spoortijd half elf) zijn wij er gebleven. Hamburg is heel groot, grooter dan Brussel en vooral zoo wijd uit mekaar gebouwd en uitgestrekt, omdat de straten erg breed zijn en overal breede waters (zoo als het IJ) en veel plantsoenen. Meneer Van Dissel woont dan ook een heel eind van Prins af. Wij waren er per rijtuig heengegaan en zijn per havenbootje teruggekomen. Heel mooi was het op het water. Ik heb nu eenige kennissen gemaakt: 18 juni ga ik met des Konsuls familie naar een landelijk feest, met muziek enz., 25 juni maak ik meê de jaarlijksche buitenpartij van de ‘Hollandsche Vereeniging’. Het eten bij Prins is niet bizonder. Daar er maar drie maaltijden per dag zijn, waarvan de eerste twee uiterst karig, ben ik nu genoodzaakt tegen twaalf uur voor mijn eigen rekening in een restaurant te gaan eten. Ik vind dat nogal naar, maar er is niets aan te doen. Wat Prins mij om twaalf uur als 2e maaltijd doet voorzetten (ik ben dan, zoo als je weet, alléen thuis) is precies geschikt voor mijn vier-uurtje. Ik heb eerst geprobeerd het vol te houden daar ik mij vast voorgenomen had geen cent uit te geven, maar ik voelde mij zoo wanhopig dat ik het onmogelijk kon uithouden. De meeste restauraties zijn hier in kelders onder den grond.
(10 juni 1893) Gisteren middag ben ik in het schilderijen-museum geweest, gister-avond heb ik met Prins een partij schaak gespeeld, iets dat mij in geen vijf jaar was gebeurd; het laatste deed ik het, geloof ik, met Kloos in Houffalize in September 1888.Ga naar voetnoot386b En tot mijn genoegen ging het goed en heb ik de partij gewonnen. Het is anders nog al inspannend werk. Mijn dag is nu ingericht als volgt: om kwart over achten sta ik op en wasch mij aan een waschtafel van metaal maar met veel water en twee onmetelijke handdoeken. Om kwart voor negenen ontbijt ik met Prins en zijn broêr den officier, die nu bij hem op 't kantoor is. Om kwart over negenen gaan zij weg en komen niet terug voor kwart over zessen 's avonds, zoo dat ik dan het rijk alleen heb. Van kwart over negenen tot kwart voor twaalven ga ik dan aan Prins zijn mooye schrijftafel brieven zitten schrijven en zoo. Het ontbijt is karig, zoo als ik je al geschreven heb: één ei, twee heele kleine broodjes, een sneêtje roggebrood, een theepot zonder lichtje er onder, suiker en melk, anders niets. Zoo zonder koek, kaas, worst enz. is dit wel heel nietig, maar 't zoû genoeg zijn als maar tegen twaalf uur een stevige maaltijd er op volgde. Maar ik krijg om twaalf uur | |
[pagina 162]
| |
niets dan één kop koffie, ingeschonken klaar gezet, twee weêr van die heele kleine broodjes, een snippertje koud vleesch, gesneden klaar gezet en verder niets, een uiterst kale tafel. Is er geen vleesch, dan krijg ik weêr een ei en anders niets. En daarmeê zoû ik het moeten doen tot kwart over zessen 's avonds! Je begrijpt dat dit onmogelijk ging en dat ik mij allerellendigst voelde. Het zoû misschien wel in den toon van Prins' omgangsmanier zijn als ik tegen hem zei: ‘hoor'es, je moet mij niet kwalijk nemen en ik hoop niet dat ik onbescheiden ben, maar ik zoû graag om twaalf uur een steviger maaltijd hebben’. Maar dit ligt nu eenmaal niet in mijn aardGa naar voetnoot386c en zoo heb ik het, tot mijn nadeel natuurlijk, anders overlegd. Ik zeg tegen de meid-huishoudster: ‘Geef mij mijn twaalf-uurtje maar om vier uur’ (daar is het juist goed voor) - en dan ga ik dus, om kwart voor twaalven, uit en rijd per tram voor zes cent naar het hartje van de stad. Daar eet ik voor ƒ 0.80 à ƒ 1.00 met een glas bier, heb daarmeê tegen éen uur gedaan en ben dan opgeruimd en prettig. Om éen uur ga ik naar tentoonstellingen, kerken, in den haven schepen zien, enz. - tot half vier. Om half vier ga ik naar huis, eet dan om vier uur het broodje met het plakje koud vleesch en blijf dan van half vijf tot zes zitten lezen in Prins boeken, dat bijna allemaal boeken zijn, die ik al lang verlangend was te lezen. Prins woning is stil en aangenaam. Voor de vensters allemaal hooge groene boomen, een tuintje van de onderburen beneden voor de deur. Om kwart over zessen komen de heeren thuis en dineeren wij. Dat is ook niet bizonder, maar ten minste genoeg: eerst soep, dan altijd een groot stuk vleesch met beenen er in en dat moeilijk te snijden is, met groente en nieuwe-aardappelen, daarna de een of andere ‘compôte’, dat is: bessen, kersen of pruimen die ingemaakt zijn. Dit laatste is altijd goed. Na het eten, dus van kwart voor zevenen af, blijven wij zitten praten, wordt er schaak gespeeld, enz. Om half elf gaan wij naar bed. Vandaag ga ik eens naar de beurs, een van de grootste en drukste, die er zijn en van-middag naar den haven, denk ik. Morgen gaan wij naar de muziek in den Dierentuin. Ook ga ik vandaag Prins zijn kantoor eens kijken. Dat is groot. Zij zitten er met zijn tienen.
(11 juni 1893) Gisterav. heb ik weêr schaak gespeeld. Maar het is mij te vermoeyend. Ik heb weêr de partij gewonnen. Het verwondert mij zoo betrekkelijk goed als ik het nog | |
[pagina 163]
| |
kan. Maar van-nacht een beetje slecht geslapen, en nu wat beroerd. Het ongelukkige is, dat Prins ook zwaar heeft koû gevat en een paar dagen thuis moet blijven. Vandaag ben ik met zijn broêr alleen in een restauratie gaan eten. Op 't oogenblik zitten de twee heeren samen te schaken en verveel ik mij wel een beetje. Ik was al met den broêr aan den ingang van den Dierentuin, maar ik voelde mij moe en dus zouden wij maar naar huis gaan. Maar ik denk dat ik straks toch nog wat naar den Dierentuin toe ga. Want daar is muziek en dat is afleiding. Nu moet ik nog een spijsverteering-bezoek bij meneer Van Dissel gaan maken en morgen ga ik ook naar Cooremans den schilder. Jammer dat ik geen visitekaartjes heb. Maar aan de verleiding om ze te laten maken heb ik zegevierend weêrstand geboden. Prins is zwak, geloof ik. Hij ziet er slecht uit. Hij bemoeit zich wel met wedrennen, hardloopen en zoo, maar doet er zelf niet aan. Hij is de beste ‘tijdopnemer’ van Duitschland, dat beteekent dat hij het gauwst op een heel bizonder en daarvoor opzettelijk gemaakt horloge het gedeelte van een sekonde kan afdrukken waarop b.v. een hardlooper aankomt. Gisteren ben ik op Prins zijn kantoor geweest. Hij is een echte handelsman, wat heel aardig is om dat geen van mijn andere kennissen dat is. Geen die kan schrijven of schilderen èn zaken doen. Hij verdient zoo-wat zes-duizend gulden per jaar. (15 juni 1893) Gisteren tegen half twee ben ik per stoomtram naar den schilder Kooreman gegaan en heb tot zes uur bij hem gezeten, op zijn atelier en in den tuin. Morgen ga ik bij hem dineeren. Vandaag is het voor Duitschland de groote verkiezingsdag, waardoor de heele handel stil staat, de beurs en de kantoren zijn gesloten. Prins en zijn compagnon en zijn broêr loopen, zoo als duizenden anderen, de volkswijken af om tegen de socialisten te werken. Ik denk van-middag misschien een tochtje door den haven te gaan maken met een havenstoombootje voor 10 pfennig. 't Is vreeselijk warm gisteren en vandaag.
(16 juni 1893) De stoomtrammen die hier door de stad rijden hebben twee verdiepingen, of, ik bedoel eigenlijk: een gelijkvloersche wagen en daar bovenop nog een, die ook overdekt is. Zoo zijn er paardentrammen ook. De kondukteurs en koetsiers hebben dof geele pakken aan met roode biezen. De rit kost 10 pfennig. Laten scheren doe ik mij hier vlak bij voor 15 pfennig, maar dat ellendige eten kost mij door elkaâr een gulden per dag. Ik ga elken dag ergens anders, maar goed en goedkoop, dat vin je natuurlijk niet. Ik laat mijn haar niet knippen, omdat ik denk dat ik, als het wat langer is, minder last van de vliegen zal hebben. In mijn donkere-ruitbroek is weêr een gat, maar niet te zien voor andere menschen. Mijn overjas is door de huishoudster hersteld, maar slecht. Het is een nare vrouw, stug en verwaand. | |
[pagina 164]
| |
Ik heb van-nacht een allergeksten droom gehad, namelijk dat ik met je schoonvader en Jan ten Brink aan de bril van een plee zat te dineeren, die buitendien erg vermolmd was en waggelde. Van-middag eet ik met Kooreman den schilder.
(17 juni 1893) Gisteren ben ik als naar gewoonte tusschen 12 en 1 uur in de stad gaan eten, daarna ben ik naar het Muzeum gegaan en om vier uur naar vriend Kooreman. Om zes uur zijn wij gaan eten in een Engelsche restauratie met ons vieren: de schilder Kooreman, de pianomeester Sikkinge, de koopman Van Groningen, en ik, allemaal Hollanders, voor rekening van Kooreman, een eenvoudig diner, zonder wijn. Tegen half negen ben ik met Kooreman naar Prins gegaan, daar hebben de Heeren toen schaak gespeeld. Ik kijk dan alleen maar toe, want mij spant het te veel in. Om kwart voor elven ben ik naar bed gegaan. Maar ik kon niet slapen vóor 2 uur en toen heb ik de prachtige plaatwerken van Prins genomen uit de kast, die op mijn slaapkamer staat, en ben in bed die platen gaan liggen bekijken.
(19 juni 1893) Eer-gisteren, Zaterdag, ben ik naar ‘Hagenbeck Tierpark’ geweest, in de voorstad Sint-Pauli. Die man handelt in wilde-beesten en al die beesten zijn daar ten-toon-gesteld. Het lijkt een beetje op een kleinen Dierentuin zoo als Artis, maar de hokken zien er minder stevig uit. Ook was er in 't begin toen ik er was, nergen een oppasser te zien, zoo dat het wel een beetje griezelig was. Er waren vier olifanten. Drie er van stonden als paarden in een stal bij mekaâr, zonder hek of zoo. Toen ik bij hun stond en naar den derde keek, kwam de tweede met zijn snuit zonder dat ik het zag in eens vlak bij mij en nieste in mijn gezicht uit de tuit van die snuit, ik schrok er erg van. Een aapje wandelde door den tuin. Aardig was toen de tien leeuwen, die er waren, gevoederd werden met groote stukken paardenvleesch. Gisteren was het Zondag. Toen ben ik den heelen dag niet uit geweest, heb 's ochtends met den jongen Prins geschaakt en verder den heelen dag met den ouden Prins zitten praten. Hij was bizonder royaal: gaf biefstuk om twaalf uur, 's middags port, aan het diner moezelwijn en 's av. als gewoonlijk bier. 's Ochtends schaken is niet zoo erg als 's avonds schaken, maar toch te inspannend en ik doe het voorloopig niet meer. Ik heb het spel gewonnen net als de vorige keeren.
(20 juni 1893) Nee, ik ben Zondag niet naar dat landelijk feest geweest. Het was te warm. Dat is juist de eenige dag geweest dat ik den heelen dag ben thuis gebleven en aldoor met Prins heb zitten praten. Gisteren-middag ben ik een visite gaan maken bij de Dames van den Hollandschen Konsul om mij te verontschuldigen dat ik eergisteren niet op dat landelijk feest ben geweest. Zij wonen ver, een half uur | |
[pagina 165]
| |
[pagina 166]
| |
per stoomtram hier van daan. De oude dame is zoo iemand als nicht DiepenbrockGa naar voetnoot386d en lijkt ook op haar. Gister-avond ben ik met den jongen Prins naar een plaats geweest aan het water, waar zeer goede muziek gemaakt werd door het orkest van den grooten schouwburg. Van-nacht heb ik voor de zevende maal van je gedroomd, - ook heb ik veel van kerken gedroomd. (22 juni 1893) Gisterav. gedineerd met de twee heeren Prins en den Heer Goudkade, daarna op het groote sport-terrein de wedloopen van hardloopers bijgewoond, waar eenige leden der Hamburgsche haute gomme. Een zeer aangenamen briefGa naar voetnoot387 van Diepenbrock uit 's Bosch. Gisteren-middag in het groote zeeliedengesticht en aan de Elbe. (30 juni 1893) Ik ben den laatsten, pas uitgekomen, romanGa naar voetnoot388 van Zola aan 't lezen, die mij niet erg bevalt. Gisteren-middag ben ik in den Plantentuin geweest, gister-avond is een jonge De Vries hier komen thee drinken, een soort van deftige kantoorbediende, die ontzettend veel praats had. Morgen ga ik naar den dominé van de voorstad Eppendorf, die zich met hollandsche letterkunde bezig houdt. Vanmiddag ga ik naar het Zeemanshuis. Eer-gisteren ben ik met Prins naar den Dierentuin geweest, waar muziek was. |
|