De briefwisseling tussen Arij Prins en Lodewijk van Deyssel
(1971)–Lodewijk van Deyssel, Arij Prins– Auteursrechtelijk beschermd68Den Heere A. Prins te Hamburg. Bergen-Op-Zoom, 10 December 1892 Waarde Heer, Ik ben langzaam beterend, maar nog zwak in mijn hoofd; lezen en schrijven en spreken vermoeit mij gauw. Ik dank U nog wel zeer voor Uw laatsten brief, dien ik niet zelfGa naar voetnoot379 heb kunnen beandwoorden. Ik zal zéer graâg Uw aanbod aannemen, maar alleen als ik weêr heelemaal normaal ben, want met iemand die zoo zwak is als ik nu ben is niets te beginnen, zelfs geen gesprek te voeren. Wij zullen het dus, als U 't goed vindt, maar op het voorjaar stellen. Ik hoorde onlangs dat U in September en Oktober in Holland is geweest. Ik was toen al heel beroerd,Ga naar voetnoot380 dus kan maar half betreuren U toen niet ontmoet te hebben. 15 December. Uw Dragamosus heeft mij veel genot verschaft. Denk ik mij subjektief in mijn eigen laatste stukken als Menschen en Bergen en Jeugd in, dan vind ik mijn soort Kunst daarin niet minder dat de Uwe, maar vergelijk ik ze objektief, dan vind ik mijn stukken meestal minder goed dan de Uwe. Ik zoû ook wel van het wazige en atmosferische eens afwillen. - Maar het is ellendig dat ik mij altijd zoo beroerd voel en mij met niets kan bezig houden. Ik heb nu in een vol jaar geen letter op het papier gezet. Ik schijn alleen in hooge-lucht te kunnen leven. | |
[pagina 155]
| |
Althans ben ik in mijn heele leven maar eens normaal-gewoon-gelukkig-gezond geweest en dat was toen ik te Houffalize woonde, in den winter van '87 op '88. - Ik moet dus weêr naar ergens waar het een 500 meter hoog is. Dan ben ik een ander mensch. - Uw Harold staat in Een Pic-Nic in ProzaGa naar voetnoot381 naar ik gezien heb. U zal van die bloemlezing ook wel een exemplaar gekregen hebben. -
Uw vraag omtrent de parodiën van romans in het tijdschrift Nederland, onder het pseudoniem Willy, beandwoord ik ontkennend: zij zijn niet van mij. Ik weet ook niet, wie ze geschreven heeft. Dezelfde Willy heeft in het Weekblad De Amsterdammer ook een of meer kritieken geschreven in den trant van een mijner pseudoniemen. - Ik heb in de krant gezien dat U bestuurslid is geworden van een te Hamburg opgerichte vereeniging van Hollanders. Het verwondert mij dat er tot nu toe niet zulk een Vereeniging bestond, want er moeten, dunkt mij, tamelijk veel Hollanders te Hamburg wonen.
Nu, ik hoop in Maart of April beter te zijn en naar U toe te kunnen komen. Ik zoû het zoo graâg. Maar zoo lang ik geen uur langzaam kan wandelen zonder telkens bijna in een te zinken, durf ik niet in de spoor te gaan zitten. Spoedig hoop ik U weer eens te schrijven. Intusschen van harte de uwe K. Alberdingk Thijm. |
|