De briefwisseling tussen Arij Prins en Lodewijk van Deyssel
(1971)–Lodewijk van Deyssel, Arij Prins– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |
27Amsterdam, 8 december '85. Geachte Heer, Met veel genoegen ontving ik Uw laatsten brief. Ik zond U in der haast maar een kaartjen als dankbetuiging; het was mijn plan toch om U later per brief te bedanken voor een mij zoo welkom geschenk. Ik verneem uit Uw schrijven, dat gij, - en wel voor niet zeer korten tijd - thands te Hamburg gevestigd zijt. Gelukkig, dat de menschen te Hamburg meer op Hollanders dan op Duitschers gelijken. Want dit feit neemt veel wech van de vrees, dat, onder de verplaatsing in een andere, niet hollandsche omgeving, Uw zoo zeer hollandsch talent lijden mocht. Gij hebt de goedheid mij naar mijn meening over Uw bundel te vragen. ‘Een buitenkansje’, ‘Een warme dag’ en ‘Kinderen’Ga naar voetnoot133 kende ik reeds, maar veroorloof mij U te verzekeren, dat ik ook de overige novellen ten zeerste waardeer. Aan zulke literaire kunst heeft ons land waarlijk behoefte en het optreden van auteurs zoo als gij doet veel verwachten voor de toekomst en geeft veel voor het tegenwoordige. Ik geloof met U eens te zijn, dat ‘Een eenvoudige geschiedenis’ niet het beste stuk van het boek is, hoewel het streven naar breeden eenvoud, waarvan de novelle blijk geeft, toch mijns inziens een groote verdienste uitmaakt. Verder schijnen mij ‘De dood van Jaap Oliehoek’ en ‘...Jan Zomer’ het uitmuntendst. De etsen, die Uw novellen begeleiden, zijn dunkt mij zeer fraai. Ook de uitgave laat niets te wenschen over. Ik spits mij op het verschijnen van Uw tweeden (kritischen) bundel,Ga naar voetnoot134 die aan het slot van dezen wordt aangekondigd. De kritiekjes over Uw werk, die gij noemt, zijn mij ontgaan, maar die in het Weekblad ‘De Amsterdammer’, in het Zondagsblad van het Handelsblad en in den ‘Nieuwen Gids’Ga naar voetnoot135 heb ik gelezen. Vooral die in den Amsterdammer,Ga naar voetnoot136 | |
[pagina 59]
| |
[pagina 60]
| |
[pagina 61]
| |
[pagina 62]
| |
[pagina 63]
| |
[pagina 64]
| |
van den Heer Netscher, is mij bevallen. Ook de novellenbundel van den Heer Netscher zie ik met goede verwachting te gemoet. Mij aanbevelende, verblijf ik als steeds, geachte Heer, Uw dw.dr.
|
|